Header image
 
 
   

Gompeltje Schrijft

Download deel 1 als pdf (5,5 mb) - DEEL 1 Kleine Gompeltje.pdf

 

Kleine Gompeltje - Deel 1

Een boek voor jong en oud van Ruud Monster. Met illustraties van Hans Belleman

1

Het voorjaar van 1957 is nog jong en het is weer gaan vriezen. In de kelder van het huis aan het bos waar de familie Gompel woont staat de oude kolenkachel van de centrale verwarming te loeien. Op zolder, waar Gompeltje altijd met zijn grote broer in één bed slaapt, is daar maar weinig van te merken. Het kleine verwarmingsbuisje zorgt er maar net voor dat de adem van de twee jongens niet op de dekens bevriest.
Gompeltje is dicht tegen Grotebroer aangekropen. Grotebroer slaapt al maar Gompeltje is nog steeds wakker. Door de bloemen op de ramen van het dakkapelletje kan hij de maan zien. De maan verschuift langzaam en daarom schuift Gompeltje steeds een beetje mee in bed om naar dat mooie schilderij te kijken van de geelverlichte ijsbloemen en ook de maan te kunnen blijven zien. Iedere keer ziet hij er weer een andere tekening in: een hondenkop, het lijkt wel een witte poedel, bloemkool in de sneeuw, 'brr… bloemkool!', schuimend water in het afwasteiltje, het zelfde teiltje waarin moeder Gompel hem vaak wast.

Een klein jaartje geleden toen Gompeltje nog drie was heeft Grotebroer hem overgehaald om zijn deel van het bed te verruilen voor het nachtkastje. Het gebeurde op een snikhete zomeravond. Het was zo heet dat ze allebei niet konden slapen.
Het compliment dat Gompeltje toch stoer genoeg was om in het nachtkastje te slapen streelde hem maar nauwelijks. 't Was meer de angst voor lafaard uitgemaakt te worden in combinatie met het beloofde bananenijsje waardoor ie overstag ging. Behulpzaam als altijd had Grotebroer het laatje uit het nachtkastje verwijderd want dan paste Gompeltje er beter in. Bovendien zou hij dan naar buiten kunnen kijken en het niet benauwd krijgen.

Het leek een lange nacht te worden. En een eenzame nacht want toen Gompeltje er een poosje in zat was z'n broer toch in slaap gevallen of hij deed net alsof.
Hoe lang het precies geduurd heeft weet Gompeltje niet meer maar enige uren waren het zeker. Z'n tante die bij de familie Gompel logeerde en voor wie een bed klaarstond op dezelfde zolder, moet zich wezenloos geschrokken zijn toen ze vermoedelijk om een uur of elf naar bed wilde gaan en Gompeltje zachtjes hoorde kreunen. Heel zachtjes want hij wilde z'n broer natuurlijk niet wakker maken.

De grote kwasten in het hout van de planken van het dak keken hem als honderden ogen van de spoken, waarvan z'n broer hem op een stormachtige avond verteld had, een beetje meewarig maar toch ook weer een beetje teleurgesteld aan. Je moest als spook wel iets meer in je mars hebben om een klein gompeltje, dat eigenlijk veel eerder kwaad was dan bang, de stuipen op het lijf te jagen. Maar Gompeltje dacht er niet over om naar die door z'n broer getekende doodskop op de muur te kijken want dan zouden al die ogen wel eens kunnen gaan rollen.

"Als ik nu eens heel erg ziek werd, zo erg dat ik naar het ziekenhuis moest.", dacht Gompeltje, "Hard met m'n hoofd tegen de bovenkant van het kastje drukken, dan krijg ik vanzelf hoofdpijn, maar dan ben ik vast nog niet ziek genoeg. Nee, een ongeluk is veel beter, onder een auto of zo, dan mag ik vast wel naar het ziekenhuis. En dan komt hij me opzoeken."

Hier moet Gompeltje aan terugdenken terwijl hij naar het spel van de maan en de ijsbloemen ligt te kijken.

"Grotebroer is trouwens gewoon een grote viezerik. Hij heeft me verteld hoe Tante Nel er van onderen uitziet, en Mamma ook. Hij heeft het zelfs op de muur getekend, en daarna natuurlijk snel weer veranderd, en me verteld dat Mamma mij daarmee uitgepoept heeft, maar daar geloof ik niks van.
Mamma poept hele grote drollen. We gingen vroeger altijd samen naar de W.C., zij op de grote en ik op het potje.
Hij heeft me 's avonds in bed een vieze berijming van 'Er ruischt langs de wolken' geleerd. En ik dat 's ochtends voor m'n moeder zingen, over Adam en Eva die gaan vrijen, en over engelen die er naar kijken."

Gompeltje moet weer een stukje opschuiven om de maan nog te kunnen zien. Grotebroer lijkt even wakker te worden. Hij smakt een beetje en blaast twee keer "pffuh." Gelukkig slaapt ie gewoon door.

Met z'n vriendje Walther heeft Gompeltje vaak ruzie in zijn zandbak. Walther wil altijd Piet zijn en dan moet Gompeltje Jan spelen. En omdat het zijn zandbak is mag hij de baas spelen en is gompeltje de knecht.

Gompeltje heeft zelf ook een zandbak. Daar komen twee meisjes uit de straat wel eens spelen, maar alleen als Gompeltje snoepjes gaat halen. En als ie dat dan doet gaan ze meteen weer naar huis. Laatst kwamen ze langs en vroegen ze of ie koekjes ging halen en toen heeft Gompeltje gezegd dat ze dan wel moesten blijven. Dat hebben ze echt beloofd, maar toen ie terugkwam met koekjes aten ze die snel op en gingen ze toch weer weg.

In de zandbak kijkt Gompeltje altijd naar hoe z'n handen vies worden.
Hij weet zeker dat z'n linkerhand op dezelfde manier vies wordt als z'n rechter. Als ie een vlek krijgt op z'n ene duim, dan komt er precies zo een op z'n andere duim. Wormen vindt ie leuk. Op de rand van de zandbak kan je ze doormidden snijden met een schepje en dan kruipen er twee wormen ieder een andere kant op.

Als Walther en hij ruzie krijgen dan geeft ie Gompeltje een pak slaag en dan loopt die huilend weg. Walther is sterker dan Gompeltje en hij kan heel kwaad worden. Dan hoopt Gompeltje altijd dat een van Walthers oudere zussen hem ziet, want dan krijgt die op z'n donder en dan spelen ze weer verder.

Zo hoopt Gompeltje altijd op een reddende engel. Maar dat toen uitgerekend Tante Wil hem uit het nachtkastje kwam bevrijden ging hem eigenlijk wat te ver.

"Ze is wel lief maar ze moet altijd om mij giechelen. Toen ook weer nadat ze van de schrik bekomen is en ik op haar schoot zat. Ze ruikt een beetje raar. Tante Wil heeft geen man. Ze is al heel oud en ze woont nog steeds bij Opa en Oma. Zou ze er van onder net zo uitzien als Tante Nel?"


2

Het is een druk gezin, de familie Gompel. Ze hebben vijf kinderen, eerst twee meisjes en dan drie jongens. Gompeltje is verreweg de jongste van het stel. Vader en moeder Gompel noemen hem ook wel ons nakomertje, maar dat vindt Gompeltje stom. Hij heet eigenlijk ook geen Gompeltje maar die naam heeft ie op een dag zelf bedacht en sinds die tijd noemt iedereen hem zo. Hij is het niet anders meer gewend.

Gompeltje heeft twee grote zussen, die allebei al verkering hebben. Oudstezus en Grotezus zijn heel lief voor Gompeltje. Ze spelen vaak een beetje voor moeder en dat vindt ie fijn, want z'n echte moeder heeft nooit zoveel tijd voor hem. Maar z'n zussen hebben het ook best druk, want ze leren allebei heel hard om later in het ziekenhuis te gaan werken. 's Ochtends zijn ze al vroeg vertrokken en dan komen ze aan het eind van de middag pas weer thuis. Maar soms gaan ze ook bij hun vriend thuis eten en dan ziet Gompeltje ze helemaal niet omdat hij al lang in bed ligt als ze 's avonds laat thuiskomen.

Grotezus zorgt vaak voor Gompeltje als mama 's ochtends niet uit bed kan komen en papa al naar z'n werk is gegaan. Dan gaat Grotezus een uurtje later naar de school voor het ziekenhuis en maakt ze beschuitjes met thee klaar voor Gompeltje en ook voor mama op bed.
Eén keerje hoorde Gompeltje mama huilen in bed en toen Grotezus haar de beschuitjes met thee gebracht had en ze weer beneden was zag ie ook tranen in haar ogen. "Waarom moet jij ook huilen?" vroeg ie aan Grotezus. "Omdat mama zo'n verdriet heeft." had Grotezus geantwoord. Maar dat vond Gompeltje niet genoeg: "Waarom heeft mama dan zo'n verdriet" vroeg ie door. "Dat vertel ik je later nog wel eens als je wat groter bent." zei Grotezus en Gompeltje kreeg er de pest in. "Dat vind ik stom!" zei die. En toen moest Grotezus een beetje om hem lachen, maar ze lachte hem niet uit. "Ik vind het ook stom…" zei ze terwijl ze hem over z'n bolletje aaide, "maar ik mag het van Mama nog niet aan jou vertellen." Gompeltje begreep dat Oudstezus er dan ook niks aan kon doen en ging maar lekker z'n beschuitjes opeten.
Grotezus is al heel handig met eten koken en kleren naaien en ze is ook heel goed in sport. Ze wil Gompeltje ook graag van alles leren, bijvoorbeeld hoe hij z'n schoenveters zelf kan strikken en ze leert hem ook al rekenen. Grotezus vindt dat hij daar echt aanleg voor heeft. Gompeltje is nog maar net vier en hij kan al heel aardig rekenen.
Grotezus is trots op Gompeltje omdat hij zo gemakkelijk leert, maar ze kan ook best streng doen tegen hem als hij geen zin heeft om iets te leren. Gompeltje is ook heel trots op Grotezus, zeker omdat ze soms prijzen wint met sportwedstrijden maar vooral ook omdat iedereen haar aardig vindt. Als ze samen gaan wandelen zijn er altijd wel grote jongens die naar haar fluiten of zelfs een praatje met haar willen maken. Ze moet dan altijd lachen en dan is Gompeltje extra trots op Grotezus.

Oudstezus is heel anders maar net zo lief. Ze leest altijd heel veel boeken, net als Papa en ze praat er ook heel vaak met hem over. Oudstezus is eigenlijk al verloofd en zodra ze klaar is met school wil ze gaan trouwen. Haar verloofde woont in een andere stad en daar gaat ze vaak naartoe. Soms is ze dan wel een paar dagen weg en dat vindt Gompeltje jammer. Maar ze heeft hem beloofd dat als ze getrouwd is hij altijd bij haar mag komen logeren en dat vindt ie wel spannend.
Oudstezus is een echte dromer vindt Papa. Ze kan zomaar heel lang in een stoel zitten en naar muziek luisteren en als hij dan aan haar vraagt waar ze aan denkt dan schrikt ze soms: "Oh, ik zat te dromen." zegt ze dan. "Jij bent mijn filosoofje." zegt Papa dan wel eens.
Gompeltje heeft papa maar eens gevraagd wat dat woord betekent. "Als je een filosoof bent dan denk je na over dingen die in het leven gebeuren en waarom het leven zo gaat." had papa geantwoord en toen had Gompeltje besloten dat ie zelf later ook een "filosloofje" wilde worden.
Oudstezus kan Gompeltje zo lekker knuffelen. Dan neemt ze hem op schoot en dan speelt ze minutenlang met haar vingers door z'n blonde krulletjes. "Drolletje drie" noemt ze hem dan vaak.
Mama wil bijna nooit dat hij bij haar op schoot kruipt. "Daar heb ik het veel te druk voor…" zegt ze dan, "ga maar buiten spelen." Gompeltje vindt dat helemaal niet leuk, maar gelukkig heeft ie die twee grote zussen en zo lijkt het wel of hij drie moeders heeft.

Oudstebroer is een verhaal apart. Hij is heel knap en kan het beste leren van allemaal. Hij lijkt zoveel op papa. Dat ziet Gompeltje zelf nog niet, maar dat zegt Mama altijd. Als er familie op bezoek komt wordt het ook vaak gezegd. Oom Jan, die altijd grapjes maakt heeft wel eens gezegd dat Oudstebroer vast niet van de buurman of de melkboer is. Daar moest iedereen dan om lachen, maar Gompeltje snapte daar niks van.
Hij mag altijd met Oudstebroer stoeien en paardje rijden op z'n rug. Het allerleukste vindt Gompeltje het als Oudstebroer de zweefmolen is en hij er aan mag hangen. Dan draait Oudstebroer rondjes terwijl ie Gompeltje stevig aan z'n armpjes beet houdt. Dan zweeft Gompeltje heerlijk door de rondte, net zo lang tot ie er duizelig van wordt. Maar als Oudstebroer hem dan weer neerzet wil Gompeltje "nog een keer!"
Oudstebroer slaapt net als Grotezus ook op de zolder maar ze hebben allebei een apart kamertje. Soms hebben Gompeltje en Grotebroer wel eens vreselijke ruzie in bed, zo erg dat Gompeltje er van moet huilen. Oudstebroer wordt boos op Grotebroer als ie het hoort en dan tilt ie Gompeltje uit bed en mag die bij hem slapen. Hij voelt altijd, net als Papa, heel warm aan en hij houdt Gompeltje dan heel stevig vast. Oudstebroer is heel sterk, weet Gompeltje.
Oudstebroer heeft nog geen verkering. In ieder geval weet Gompeltje daar niks van. Hij heeft wel veel vrienden op school waar ie graag naartoe gaat. Gompeltje ziet hem dan ook niet zo vaak. Eén keertje mocht ie mee naar één van die vrienden. Oudstebroer had daar samen met die vriend op zolder een enorme elektrische treinbaan op een heel grote tafel met tunnels, heel veel stationnetjes en bruggetjes over echt water. Gompeltje keek z'n ogen uit. Zoiets had ie nog nooit gezien. Als ze het licht uitdeden op zolder kon je het nog zien want overal stonden lampjes op de treinbaan en de treintjes waren zelf ook verlicht. Het leek wel een droom.
Als Oudstebroer wel thuis is zit ie meestal op z'n kamer op zolder. Hij zit altijd te knutselen met elektrische dingen. Hij bouwde zelf z'n eigen radio terwijl papa en mama dachten dat ie aan z'n huiswerk zat, maar Gompeltje wist wel beter. Oudstebroer haalt toch prachtige cijfers op school en daarom maken Papa en Mama zich nooit zorgen over hem.
Gompeltje wilde ook wel eens met elektriciteit spelen en toen stak ie twee spijkers, die met een ijzerdraadje aan elkaar zaten, in een stopcontact. Hij kreeg een enorme schok en al het licht viel uit in huis. Mama werd ontzettend boos op Gompeltje en ze zei dat Oudstebroer hem wel eens een lesje zou leren. Die avond na het eten deed Oudstebroer heel streng tegen Gompeltje. Hij had wel dood kunnen gaan vond Oudstebroer en Gompeltje was daar zo van geschrokken dat ie nooit meer een stopcontact durfde aan te raken.
Gompeltje houdt heel veel van Oudstebroer, maar hij vindt het niet leuk dat die maar zo weinig thuis is en zich meestal in z'n kamertje verstopt.

Grotebroer is de grapjas van de familie. Hij is elf jaar en hij kan tekenen als de beste. Dat kon hij al toen ie even oud was als Gompeltje. Op z'n vierde kon ie al een paard tekenen dat echt liep. Dat heeft papa wel eens aan Gompeltje verteld.
Grotebroer verzint altijd grappige streken en hij krijgt iedereen aan het lachen. Op school werd dat echt een probleem. Mama had dat op een ouderavond van de juffrouw gehoord. Grotebroer zat vooraan in de klas en dan draaide hij zich om naar de andere kinderen. Hij trok een gek gezicht en dan moest de hele klas lachen. Toen had de juf bedacht dat Grotebroer maar achterin moest gaan zitten, want zo kon ze geen les geven. Maar daarna draaiden alle kinderen zich om en trok Grotebroer weer een gekke bek waardoor iedereen opnieuw de slappe lach kreeg.
"Weet u, mevrouw Gompel…" had de juf tegen Mama gezegd, "het probleem is dat ik er zelf ook zo om moet lachen…" en ze stond er bij te grinniken, "dan kan ik toch ook niet boos worden op die jongen van u?"
Gompeltje is apetrots op Grotebroer. Hij wil later net zo worden, net zo mooi kunnen tekenen en iedereen aan het lachen maken, maar hoe dat moet dat weet ie nog niet.
Grotebroer heeft ook heel veel vriendjes van school. Soms komen er wel een stuk of tien bij hem spelen in het bos. Gompeltje wil dan natuurlijk graag meedoen, maar daar is ie echt nog te jong voor. Eén keertje werd Gompeltje zo boos omdat ie niet mee mocht spelen dat ie zei dat ie een pistool ging halen. Al die grote jongens lachten hem toen uit. Maar Gompeltje liet het er niet bij zitten. Hij liep naar binnen waar z'n moeder in de woonkamer achter haar naaimachine zat te werken. Mama was daar zo druk mee bezig dat ze niet zag dat Gompeltje op de gang een stoel naar de muur schoof waar de telefoon aan hing. Hij klom er bovenop, pakte de hoorn van de haak en draaide zomaar een nummer. Eerst gebeurde er niets, maar hij bleef het proberen tot de telefoon het deed. Aan de andere kant van de lijn nam een onbekende vrouw de telefoon op. Gompeltje maakte een zware stem voor zover ie dat kon: "U spreekt met Gompel…" zei die tegen de mevrouw, "wilt u nu meteen het pistool komen brengen dat ik van u gekocht heb?" Maar die mevrouw had hem natuurlijk door en bovendien wist ze niks van een pistool. Het was een grappige mevrouw en ze speelde het spelletje mee: "Zo meneer Gompel…" zei ze, "u kunt het pistool wel krijgen, maar u heeft nog steeds niet betaald." Gompeltje had hier even geen antwoord op en z'n moeder ontdekte nu op eens dat hij stiekem aan het telefoneren was. "Gompeltje, wat doe je nou?" riep mama vanachter haar naaimachine. De mevrouw aan de andere kant van de lijn hoorde dat en zei tegen Gompeltje dat ie z'n moeder maar even moest geven. Gompeltje zei nog dat het pistool echt heel snel moest komen omdat er allemaal boeven in de tuin liepen. Toen pakte Mama de hoorn van hem af en begon ze met die mevrouw te praten.
Gompeltje smeerde hem meteen en holde weer naar al die grote jongens. Hij was zo opgewonden dat ze wel even naar hem wilden luisteren. "Het pistool komt er aan!" riep ie stoer. Maar hij werd natuurlijk weer uitgelachen. En toen deed Grotebroer iets fantastisch: "Gompeltje mag meespelen…" zei Grotebroer, "we hebben nog iemand nodig die op de uitkijk gaat staan voor als we betrapt worden."
Zo mocht Gompeltje met de hele bende mee het bos in. Hij wist echt niet wat ze zouden gaan uithalen waarvoor ze betrapt konden worden, maar hij wist wel dat Grotebroer z'n beste vriend was.

3

Hoe is het mogelijk, het is begin april en er ligt een dik pak sneeuw. Grotebroer heeft iets leuks bedacht, ze gaan sleetje rijden en Sandro de poedel van de familie Gompel mag de slee trekken. Grotebroer heeft een lang touw in een lus aan de slee gebonden en stopt dat Sandro in zijn bek terwijl hij de hond stevig vasthoudt. Gompeltje mag op de slee gaan zitten en dan begint Grotebroer met Sandro te rennen. De slee schiet vooruit naar het bos achter de tuin en zo voelt Gompeltje zich als een prins op een arrenslee. Hij moet zich goed vasthouden, want het gaat ontzettend hard. Sandro gromt van plezier en wil alleen nog maar nog harder trekken.

Sandro is een enorme zwarte poedel, een Koningspoedel met prachtige glinsterende ogen. Hij is bijna net zo groot als een bouvier en ontzettend sterk. Sandro is heel lief voor Gompeltje en zijn oudere broers en zussen, maar niet voor iedereen. Een paar dagen geleden kwam de dominee op bezoek om met Papa en Mama te praten en toen heeft Sandro die man door z'n broek in z'n kuiten gebeten. Het scheelde maar een haartje of de dominee had allerlei dingen geroepen die van de kerk niet mochten. De dokter moest er nog bij komen en op de eerste zondag daarna ging iemand anders de kerkdienst leiden.

Gompeltje hoorde dit van Grotebroer, want zelf hoeft hij nog niet naar de kerk. Hij had wel gemerkt dat Papa het helemaal niet leuk vond dat de dominee langskwam, want hij had z'n vader en moeder stiekem afgeluisterd op de middag daarvoor toen Papa van z'n werk thuiskwam en ze in de keuken een beetje ruzie kregen.
"Het is gewoon een domme man…" hoorde Gompeltje Papa zeggen, "ook al heeft ie meer gestudeerd dan ik, durf ik dat rustig te beweren." Gompeltje werd nooit zoveel verteld maar hij voelde toch wel aan dat de dominee niet zomaar langs zou komen. Oudstebroer was drie dagen daarvoor gaan schaatsen op zondag en dat mocht niet van de kerk. Maar ja, zo vaak lag er geen ijs. Oudstebroer was toen bij het schaatsen zo hard gevallen dat ie naar het ziekenhuis moest. Gompeltje bedacht dat de dominee daarom langs kwam, want Dominee had het altijd over erge dingen, had Grotebroer hem vaak verteld.

"Ik wil niet over ons praten…" had Gompeltje Mama horen zeggen, "dan loop ik gewoon de kamer uit." Toen was Papa kwaad geworden: "Denk je dan dat ik daar met die sufferd ook maar één woord over zou willen wisselen?" Hier begreep Gompeltje helemaal niks van, maar hij voelde wel dat er van alles aan de hand was.

Oudstezus was thuisgekomen en Gompeltje was snel naar haar toe gehold. Ze had hem in haar armen genomen en weer heel lang zijn krulletjes gestreeld. Dat vond Gompeltje heerlijk. Sandro kwam erbij zitten en legde een stevige poot op Oudstezus' been. Gompeltje pakte die poot weer vast en hij voelde zich diep gelukkig zo met z'n drietjes. Al heel snel vergat hij het gesprek van Papa en Mama weer.

Toen de dominee langskwam had Gompeltje zich bovenaan de trap verstopt. Hij voelde dat er iets bijzonders ging gebeuren. Papa had de deur opengedaan en nam Dominees jas aan. Gompeltje hoorde Dominee praten tegen Papa over dat het wel duidelijk was waarom dat Oudstebroer gevallen was met schaatsen en in het ziekenhuis terechtgekomen was. Het was een grote zonde om op zondag aan sport te doen. Papa werd kwaad en vroeg Dominee hoe het dan met al die andere kinderen zat, die ook op de ijsbaan waren en die nu niet in het ziekenhuis lagen. Op dat moment kwam Mama uit de keuken, Gompeltje rook de heerlijke geur van zelfgebakken appeltaart, maar tegelijkertijd stoof Sandro haar voorbij en pakte de dominee met zijn sterke tanden.
Het werd natuurlijk een enorme toestand daar bij de kapstok in de hal. Gompeltje vluchtte naar de zolder maar daar kon ie nog steeds de herrie horen.

Tijdens het eten sprak vader Gompel in het Frans tegen de oudere kinderen, en Gompeltje wist dat het dan over iets ging wat hij nog niet mocht weten. Ze waren bang dat hij het aan de buren zou doorvertellen.
Papa stopte hem die avond in bed en Gompeltje begon vragen te stellen. Hij deed net alsof hij niet wist wat er gebeurd was, maar dat hij wel het geschreeuw gehoord had. Papa was heel lief en warm voor hem en vertelde wat Sandro gedaan had, maar niet dat de dominee gezegd had dat Oudstebroer zo zondig was geweest. Gompeltje dacht slim te zijn en vroeg hoe lang Oudstebroer nog in het ziekenhuis moest blijven. Maar Papa zei alleen maar dat het nog wel eventjes kon duren omdat Oudstebroer een zware hersenschudding had. Gompeltje zag dat z'n vader er verdrietig bij keek.

Hier moet Gompeltje nu ineens aan denken terwijl Sandro de slee onvermoeibaar voorttrekt. Ze zijn al heel diep in het bos. Grotebroer roept dat ze gaan stoppen omdat ie een steek in z'n zij krijgt. "Ho Sandro" roept ie en de hond gehoorzaamt onmiddellijk. De slee glijdt nog even door en botst tegen Sandro's achterpoten aan waardoor het dier jankend nog een paar rare sprongen maakt. De slee slaat om en Gompeltje ligt in de sneeuw. Hij is zo geschrokken dat ie moet huilen, maar voor dat ie het weet is Sandro al bij hem. Hij krijgt troostende likken over z'n wangen van de hijgende hond en het huilen gaat over in de slappe lach. Grotebroer moet nu ook lachen en grijpt naar z'n zij, waar hij nog steeds pijn heeft.
Als Gompeltje weer op de slee zit moet Sandro piesen. Er vormt zich een grote gele vlek in de smeltende sneeuw. Gompeltje vindt dat grappig en Grotebroer zegt dat hij met pies zijn naam in de sneeuw kan schrijven. "Ik doe alleen de eerste letters." zegt ie, en hij begint meteen. Even later staat er "GBG" in de sneeuw geschreven. Gompeltje vindt het prachtig hoewel hij nog niet eens kan lezen.
Dan kijkt Grotebroer hem heel ernstig aan, zo ernstig dat Gompeltje er van schrikt. "Sandro moet weg…" zegt Grotebroer en hij bijt op z'n lippen. "Waarom dan?" vraagt Gompeltje nu helemaal geschrokken. "De politie is gisteravond bij ons geweest toen jij al in bed lag…" gaat Grotebroer verder, " omdat Sandro de dominee in z'n been gebeten heeft…" hij moet nu bijna zelf huilen, "en die hebben gezegd dat Sandro naar het asiel moet, want anders moeten ze hem doodmaken." Gompeltje kijkt Grotebroer nu ongelovig aan: "Wat is dat, een a-ziel?" Hij moet aan "zielig" denken. "Dat is een heel groot gebouw waar alle dieren naartoe gaan die geen baasje hebben." antwoordt Grotebroer. Gompeltje snapt er niks van. "Maar Sandro heeft heel veel baasjes." zegt ie sputterend. "Ja, maar de politie is de baas…", Grotebroer probeert het verder uit te leggen, "en Sandro heeft de melkboer ook al twee keer weggejaagd en hij heeft aan de poten van de salontafel zitten kauwen en dat vond Mama zo erg, weet je nog?"
Gompeltje knikt want hij weet het nog precies. Mama was zo boos geworden toen ze het ontdekte dat ze geroepen had dat Sandro onmiddellijk weg moest. Gompeltje heeft toen zo hard en zo net lang gehuild tot Papa zei dat hij een hok voor Sandro zou timmeren en een nieuwe salontafel zou kopen. Toen mocht Sandro toch blijven, maar hij moest wel in z'n hok als de familie Gompel van huis ging of als iedereen ging slapen.
"Kunnen we hier geen hok voor Sandro bouwen…" probeert Gompeltje, "dan gaan we hem iedere dag eten brengen en dan blijft ie toch bij ons." Maar Grotebroer legt hem uit dat dat natuurlijk niet gaat, een hond alleen in een hok in het bos, want dan zou die zich heel eenzaam gaan voelen. Gompeltje probeert het te snappen maar hij kan zich niet voorstellen dat Sandro er straks niet meer zal zijn.

"We moeten weer naar huis…" zegt Grotebroer, "anders worden Papa en Mama ongerust." Hij besluit de slee zelf te trekken met Gompeltje er op. Die is een hele poos stil terwijl ze onderweg naar huis zijn, maar dan begint ie er weer over: "Mogen we dan bij Sandro op bezoek als ie in het aa-ziel is?" Grotebroer kijkt hem samenzwerend aan: "als het niet mag doen we het lekker toch en dan zeggen we niks tegen Mama en Papa." Gompeltje wordt ondanks z'n verdriet een beetje warm van binnen omdat Grotebroer nu een geheime afspraak met hem maakt.

Langzaamaan komen ze weer dichter bij huis, maar Sandro wordt steeds onrustiger. Hij begint te janken en te blaffen. Als ze in de verte het huis kunnen zien blijft Sandro staan. Hij wil niet meer mee terug. Wat de broertjes ook proberen, Sandro blijft jankend en blaffend staan waar die staat. "Sandro wil niet naar het aa-ziel." zegt Gompeltje. "We moeten hem maar hier laten…" bedenkt Grotebroer, "hij komt straks wel thuis." en hij trekt de slee weer verder terwijl Sandro achterblijft. Gompeltje ziet aan Grotebroer, die een beetje krom loopt, dat die verdrietig is en hij zegt maar niks meer.
Als ze de tuin inlopen zien ze een politiebusje naast het huis staan. Er zitten tralies in het busje. Twee mannen met dikke handschoenen aan staan er naast te wachten. De één heeft een groot schepnet en de ander een lange stok met een haak er aan. Moeder Gompel is ook buiten en zodra ze de broertjes ziet schiet ze op hen af. Grotebroer krijgt er van langs: "waarom zijn jullie zo lang weggebleven…" roept ze, "ik maakte me ontzettend ongerust en waar is de hond?" Mama noemt hem nooit Sandro, maar altijd "de hond". Ze wacht het antwoord niet af maar tilt Gompeltje van de slee en draagt hem zo snel mogelijk naar binnen. "Kleutertje luister is al lang begonnen, hoor." Ze brengt Gompeltje naar z'n vader. Die zit bij de radio en neemt Gompeltje van haar over. Hij vindt de zender met het kleuterprogramma en zet de radio keihard. Mama loopt snel weer het huis uit. Papa pakt Gompeltje helemaal in z'n armen terwijl uit de radio veel te hard vrolijke kinderstemmen klinken. Maar toch hoort Gompeltje Sandro heel hard blaffen en janken. De mannen schreeuwen naar elkaar. Hij hoort Grotebroer gillen van paniek. Mama schreeuwt dat hij naar binnen moet. Grotebroer holt binnen al gillend en huilend meteen de trappen op naar zolder. Dan hoort Gompeltje een deur van het busje, die dichtgeslagen wordt, en daarna is het stil. Hij voelt dat Papa zit te schokken en dan ziet hij tranen op z'n vaders wangen. De kinderen op de radio kletsen vrolijk door.

4

Gompeltje houdt heel veel van z'n vader. Het is zo'n warme man en hij heeft een zachte lieve stem. Behalve als hij ruzie heeft met Mama, want dan kan Papa opeens ontzettend hard gaan schreeuwen. Soms denkt Gompeltje wel eens dat Papa en Mama elkaar helemaal niet aardig vinden en dan zou die er alles aan willen doen om te zorgen dat ze weer lief voor elkaar zijn.

Het allerstomste vindt Gompeltje het als ze helemaal niet meer met elkaar praten. Dan moet Grotebroer vaak van de één naar de ander lopen.
"Ik voel me net een postduif" zei Grotebroer laatst tegen Gompeltje, die nog niet wist wat een postduif is. "Vroeger toen er nog geen telefoon was vlogen postduiven met briefjes heen en weer…" legde Grotebroer hem uit, 'ze werden vaak in oorlogen gebruikt door de ene generaal om de andere generaal te vertellen waar de vijand zat." Gompeltje dacht diep na. "Kunnen postduiven dan praten?" vroeg ie verbaasd. "Welnee sufferd…" zei Grotebroer, "ze hadden een briefje aan hun pootje vastgebonden en daar stond dan op waar de vijand zich verstopt had." Gompeltje begon het te begrijpen. "Heb jij nu ook een briefje bij je?" vroeg ie. "Nee, nu niet want ik kan wel praten…" zei Grotebroer, "maar soms als het heel geheim is krijg ik wel een briefje mee."

Soms duurde het wel een paar dagen dat Papa en Mama niks tegen elkaar zeiden en voor Gompeltje leken dat wel een paar weken. Dan stond Mama in de keuken en riep ze Grotebroer bij zich. "Wil je tegen je vader zeggen dat ik geld nodig heb om nieuwe schoenen te kopen, want deze zijn helemaal versleten." zei ze dan bijvoorbeeld. Grotebroer zei tegen Gompeltje, die het ook gehoord had, dat Mama's schoenen helemaal niet versleten waren, maar dat ze Papa wilde pesten. Maar hij ging wel naar Papa toe om te vertellen wat Mama gezegd had. Papa zei tegen Grotebroer dat ie tegen Mama moest zeggen dat ze het maar zelf aan hem moest vragen. Grotebroer liep weer naar de keuken en Mama werd ontzettend kwaad toen ze hoorde wat Papa gezegd had. "Zeg maar tegen je vader dat ik stop met eten koken als ik geen nieuwe schoenen krijg, op deze ouwe schuiten kan ik niet meer staan!" En zo kon het nog wel een poosje doorgaan, want Papa wilde niet toegeven omdat ie wist dat Mama de vorige maand nog nieuwe schoenen gekocht had en Mama stopte toch niet met koken omdat ze dat zonde van het lekkere eten vond.

Als Grotebroer er niet was moest Gompeltje heen en weer lopen maar dan ging alles met briefjes. "Mama, ik ben een postduif." zei Gompeltje in de keuken. "Wat zeg je me daar?" riep z'n moeder boos, "Dat heeft je vader zeker tegen je gezegd!" En snel schreef ze nog wat op het briefje dat Gompeltje naar Papa moest brengen. Gompeltje bedacht dat het vast en zeker niet aardig was wat ze er bij geschreven had.

Op een dag toen Papa en Mama al weer behoorlijk lang ruzie hadden ontdekte Papa 's ochtends vroeg dat Mama de broekspijpen van z'n nette pak dichtgenaaid had. Juist op die dag had Papa een belangrijk gesprek op z'n werk. Hij kon niks anders doen dan zelf met de schaar het naaigaren weer uit z'n broek te peuteren en dat werd een heel karwij want Mama kon goed naaien en ze had de broekspijpen wel drie keer dicht gestikt. Papa kwam daardoor te laat op z'n werk en die avond daarna ging Papa niet bij Mama slapen maar ging ie beneden op de bank liggen.

Gelukkig gingen de ruzies vanzelf weer over en dan deden ze weer heel erg lief tegen elkaar. Gompeltje snapte nooit zo goed hoe dat zomaar ineens weer kon veranderen. Maar hij was altijd heel blij als het weer zover was. Soms werd ie dan 's avonds laat wel eens wakker en als ie dan naar de badkamer liep om een plasje te doen hoorde die Mama in de slaapkamer vaak giechelen of hij hoorde Papa, die de slappe lach had alsof hij gekieteld werd. Dat kende Gompeltje heel goed, want hij werd zelf maar al te vaak gekieteld door één van z'n broers of zussen. Soms gingen ze net zo lang door tot ie helemaal buiten adem was. Maar Gompeltje wist dat ze het altijd deden omdat ze hem lief vonden en hij wist dat Papa en Mama elkaar ook weer lief vonden als ie vanalles door de slaapkamerdeur kon horen.

Gompeltje houdt ook heel veel van z'n moeder, bijna net zoveel als van z'n vader. Maar Mama kan zo streng zijn terwijl Papa bijna alles goed vindt wat ie doet. Mama kan ook heel erg boos worden, vooral op Grotebroer maar vaak genoeg ook op Gompeltje.
Laatst was Mama verschrikkelijk kwaad geworden op Gompeltje. Hij gaat wel eens thee drinken bij de buren. Dat zijn een wat oudere meneer en mevrouw, die hij oom Wim en tante Nel noemt. Tante Nel's moeder woont er ook en die is echt al heel oud. Ze heet mevrouw van Berenschot, maar Gompeltje mag haar Oma Beer noemen. Eigenlijk wonen Oom Wim en Tante Nel bij Oma Beer want het huis is van haar en Oma heeft de grootste kamer met allemaal heel dure meubels. Oom en tante wonen in een veel kleinere kamer met veel te veel en lang niet zulke mooie meubeltjes er in. Oom Wim is altijd bezig met z'n postzegelverzameling en zegt vaak dat hij heel rijk zou zijn als hij z'n zegels zou verkopen. Tante Nel vraagt dan altijd waarom hij dat dan niet doet en dan zegt ie niks terug. Zij doet het huishouden en kookt voor alledrie. Oom en Tante hebben zelf geen kinderen en ze vinden het wel leuk als die kleine Gompel eventjes langskomt. Maar Gompeltje komt eigenlijk alleen maar voor Oma Beer, die hij zo lief vindt. Ze doet spelletjes met hem en leert hem liedjes zingen. Ze kan ook heel mooi vertellen over het eiland waar ze vroeger op een boerderij gewoond heeft.

Tante Nel komt er vaak bij zitten en dan wil ze van Gompeltje graag horen hoe het gaat bij de familie Gompel. Gompeltje vindt het wel leuk dat Tante Nel hem iets vraagt waar hij het antwoord op weet en zij niet.
Op een keer had tante Nel gevraagd hoe het met Papa en Mama ging en die hadden op dat moment weer eens zo'n flinke ruzie. Gompeltje vertelde gewoon dat Papa en Mama al een paar dagen niks meer tegen mekaar zeiden en dat Grotebroer en hij voor postduif mochten spelen. Hij dacht dat tante dat wel grappig zou vinden. Tante Nel vroeg ook nog waarom Papa en Mama dan zo'n ruzie hadden, maar dat wist Gompeltje gelukkig niet. Maar het duurde niet lang of de hele buurt wist van de ruzie en Mama begreep al snel hoe dat kwam. "Heb jij die roddeltante over je vader en mij verteld?" vroeg ze Gompeltje streng. Toen keek Gompeltje alleen maar naar de vloer en hij zei niks. Mama duwde tegen z'n kin zodat hij haar wel moest aankijken. "Zeg het eens eerlijk!" riep Mama boos. Gompeltje knikte. "Heb jij ze ook verteld dat jullie postduiven zijn?" vroeg Mama razend. Gompeltje knikte weer en hij probeerde alle kanten op te kijken behalve naar Mama's ogen. "Weet je hoe ze ons nu in de straat noemen? De familie Duiventil! En dat hebben we allemaal aan jou te danken!" Gompeltje moest van Mama de rest van de dag binnen blijven en stil op een stoel gaan zitten. Hij mocht niet eens naar de radio luisteren, zelfs niet naar "Kleutertje luister".

's Avonds bij het eten sprak Papa weer in het Frans tegen de andere kinderen. "C'est pas pour les petites oreilles" zei Papa en Gompeltje wist al lang wat dat betekende, want Grotebroer had al Frans op school. "'t Is niet voor de kleine oortjes, betekent het…" had Grotebroer hem uitgelegd, "en die kleine oortjes zijn van jou."
Gompeltje verstond natuurlijk niks van wat Papa allemaal vertelde, maar hij begreep wel dat het over hem ging en dat het ontzettend stom geweest was om bij de buren zoveel te vertellen.
Grotezus keek naar Gompeltje terwijl Papa doorvertelde en ineens proestte ze het uit van het lachen. Mama stuurde haar van tafel en op de gang stond ze te gieren. Maar dat lachen ging even hard over in huilen en toen kwam ze de kamer weer binnen. "De familie Postduif hè!" riep ze, "Ik word er gek van als jullie niet tegen elkaar praten!" Haar stem sloeg bijna over. "Ik ben het zat!" schreeuwde ze hees, "We wonen in een duiventil begrijp ik, nou reken er maar op dat ik snel zal uitvliegen als het hier zo 'gezellig' blijft!" En toen barstte ze heel hard in huilen uit en smeet de kamerdeur achter zich dicht. Iedereen hoorde haar de trap oplopen naar haar kamer op zolder en Mama ging er achteraan.
Gompeltje was hier natuurlijk ontzettend van geschrokken en hij voelde zich nu nog schuldiger. Papa merkte dat en toen gaf ie Gompeltje zomaar een knuffel. "Het geeft niet hoor Jochie, jij kan het ook niet helpen." Gek genoeg kwam het die avond weer helemaal goed tussen Mama en Papa. Misschien kwam dat wel omdat nu de hele buurt wist dat ze ruzie hadden. In ieder geval liepen ze de volgende dag samen gearmd over straat zodat iedereen kon zien dat er niks meer aan de hand was.

5

Het is zondagochtend en al helemaal niet zo vroeg meer, maar iedereen slaapt nog behalve Gompeltje, die is al lang wakker. Hij verveelt zich terwijl hij op de rand van het bed staat zodat ie net door het zolderraam naar de tuin kan kijken. Alles staat in bloei want het is hartje zomer. Op het platte dak van de bijkeuken staat het hokje van houten latjes en gaas, dat Grotebroer voor zijn kraai gemaakt heeft. Grotebroer heeft Kraai als heel jong vogeltje in het bos gevonden. Kraai was uit het nest gevallen en daarom heeft Grotebroer hem maar meegenomen naar huis. Urenlang was ie er mee bezig, iedere dag weer voerde hij de jonge kraai melk en stukjes brood. Later kreeg Kraai ook wormen uit de tuin en nu is hij al een behoorlijk grote vogel geworden. Kraai zit vaak bij Grotebroer op z'n schouder en dan poept ie soms op z'n overhemd. Mama vindt dat niet leuk: "ik blijf niet wassen." roept ze dan, maar ze moet er ook wel een beetje om lachen.
Er zijn veel meer kraaien in de tuin. Ze zitten in de hoge dennenbomen achterin, daar waar het bos begint. Om de beurt vliegen ze luid krassend op het hokje van Kraai af. Het is net alsof ze hem willen bevrijden.

Gompeltje zou wel graag de tuin in willen, maar dat kan nog niet. De deur naar buiten is sinds kort de hele nacht op slot en dat komt omdat er vorige week inbrekers langs geweest zijn bij de familie. Ze waren uit logeren geweest bij Opa en Oma en toen ze de volgende dag weer thuiskwamen zagen ze dat de achterdeur openstond. Er was niet zoveel gestolen, maar de schrik zat er goed in. Op de keukenvloer lagen twee platgetrapte sigarettenpeuken en in de wc, brr… lag een grote drol. Die dief had niet eens doorgetrokken. Mama moest bijna overgeven toen ze het zag.
Grotebroer haalde zijn gram: "Als Sandro hier nog woonde waren die dieven vast niet gekomen…" zei hij triomfantelijk. Mama keek heel streng naar Grotebroer en Papa keek gauw even een andere kant op. Gompeltje was trots op Grotebroer.

Maar nu staat hij nog steeds door het zolderraam te kijken omdat ie niet naar buiten kan. Vroeger deden ze de achterdeur nooit op slot. In het buurtje bij het bos kwamen nooit inbrekers, dachten ze, maar dat was dus lelijk tegengevallen.

Gompeltje heeft er de pest in omdat ie moet wachten tot er iemand wakker wordt, maar hij verheugt zich wel op vandaag.
Zondag is de leukste dag van de week want dan is iedereen meestal de hele dag thuis en gaan ze vaak spelletjes doen met elkaar.
Vandaag komt er ook nog familie uit Zuid-Afrika langs. Oom, Tante, twee nichtjes en een neefje, die voor een paar weken weer hier zijn. Ze zijn daar heel rijk geworden. Gompeltje heeft wel eens foto's gezien van een heel groot huis met een zwembad in de tuin. Ze hadden wel twee grote Amerikaanse auto's voor de deur staan.
Papa zei van de week grinnikend tegen Mama: "nu krijgen we al weer dieven op bezoek.", maar daar kon ze niet om lachen en Gompeltje snapte niet goed wat z'n vader bedoelde. "Dat soort dingen moet je niet zeggen waar dat jochie bij is…" wees Mama hem terecht, en tegen Gompeltje zei ze: "dit mag je niet aan de buren vertellen, hoor!" Maar Gompeltje nam zich voor om al z'n speelgoed te verstoppen en hij dacht er niet aan om het door te vertellen.

Later zei Papa tegen Gompeltje dat z'n oom en tante uit Zuid-Afrika best aardige mensen waren. Hij vertelde daarna dat er in dat land een aantal blanke mensen woonden, die bijna allemaal heel veel geld hadden, maar wel tien keer zoveel ontzettend arme zwarte mensen.
Papa vertelde ook dat het land eigenlijk van de zwarte mensen was, maar dat die niet naar de wc mochten, waar de blanken op gingen, of in het zwembad komen dat voor blanken bestemd was. Zwarte mensen mochten ook niet naast de blanken wonen of op hetzelfde strand liggen.
Bovendien hadden de zwarte mensen in Afrika heel vaak veel te weinig eten. Dat had Gompeltje goed onthouden, want toen hij gisteren z'n bordje niet wilde leeg eten en Mama boos dreigde te worden zei die schrander: "ik woon ook in Afrika."

In z'n zandbak had Gompeltje al 'Klein-Afrika' gemaakt, want Papa had hem verteld dat er in dat werelddeel zoveel woestijnen waren, enorme zandbakken zonder water. Gompeltje liet uit z'n gietertje z'n houten vrachtauto vollopen met water en kieperde dat vervolgens leeg in het zand. Daar ging ie zo lang mee door totdat de zandbak een complete modderpoel geworden was. Daarna stak hij er takjes bloemetjes uit de tuin in. Toen z'n vader thuiskwam zei Gompeltje: "ik heb Afrika beter gemaakt."

Nu kijkt Gompeltje door het zolderraam naar z'n zandbak waar alle bloemetjes met slappe steeltjes op apegapen liggen. Opeens scheren er drie grote kraaien langs het raam. Gompeltje schrikt er van. Vanuit alle bomen komen de zwarte vogels nu aangevlogen naar het hokje van Kraai. Ze maken met hun rauwe kreten een oorverdovend lawaai. Gompeltje tikt met z'n voetje tegen Grotebroers schouder, maar die is zelf al wakker geworden van het kraaienconcert. Het zijn er zeker honderd en ze cirkelen allemaal om het hokje heen. Grotebroer ziet het nu ook door het raam. En dan gebeurt het ongelofelijke: wel tien van de vogels tillen al vliegend met hun snavel het hokje op en Kraai wordt bevrijd. Grotebroer en Gompeltje zijn er stil van.
Gompeltje denkt dat Grotebroer wel erg verdrietig zal zijn, maar die zegt heel flink: "nou is Kraai weer terug bij z'n familie.", en hij legt z'n arm om Gompeltje heen.

Inmiddels is iedereen in huis wakker geworden van het lawaai, maar niemand behalve de twee broertjes heeft gezien wat er gebeurd is. Grotebroer rent naar beneden met Gompeltje er achteraan.
Alle kinderen staan nu om Moeder Gompel heen, die nuchter blijft. "We hebben ons verslapen…" zegt ze, "over een uur begint de kerkdienst dus zorg dat je er zo snel mogelijk klaar voor bent!"
De kinderen verdwijnen weer naar hun kamer behalve Gompeltje en Grotebroer. Gompeltje hoeft nog niet naar de kerk omdat ie daar te klein voor is en Grotebroer mag vandaag op hem passen. Dat vindt Grotebroer altijd heel leuk want hij houdt niet zo van naar de kerk gaan.

Gompeltje schiet de slaapkamer van z'n vader en moeder in. Papa zit rustig rechtop in bed alsof er niets aan de hand is en Gompeltje kruipt naast hem. Papa legt zijn arm om hem heen en Gompeltje wil alles vertellen over de kraaien, maar Mama komt de slaapkamer weer binnen. "Schiet je een beetje op, Man…" roept ze, "anders moeten we achterin zitten." Ze doet haar nachtpon uit en begint zich aan de kraan met een washandje af te soppen. Duidelijk met tegenzin steekt Papa de stekker van zijn elektrische scheerapparaat in het stopcontact en hij brengt het ding tergend langzaam naar zijn hoofd.
"Ikke doen!", zegt Gompeltje, en dat vindt zijn vader leuk. Nu mag Gompeltje het apparaat vasthouden en heel zachtjes laat hij het over Papa's wangen bewegen. "Laat dat toch…", roept Mama terwijl ze zich af staat te drogen, "zo duurt het nog langer!"
Nu wordt Papa boos: "Laat dat jòchie toch even…", roept ie boven het gezoem van het scheerapparaat uit, "als je zo doorgaat blijf ik gewoon in bed liggen!" Halfbloot loopt Mama naar de hangkast en rukt er een overhemd uit. "Deze heb ik gisteravond nog voor je gestreken…" Ze smijt het hemd op het bed. "Dominee Smalle preekt vandaag weer…", zegt ze terwijl ze hem diep in z'n ogen kijkt, "als je nu weer niet meegaat gaan de mensen er wat van denken."
Papa krijgt er echt genoeg van: "Die man… die man… dat is gewoon een drol met een hoed op!" Gompeltje is klaar met scheren en Papa neemt het apparaat weer van hem over terwijl hij hem over z'n bolletje aait. Dan houdt hij het doordraaiende machientje omhoog. "Dit ding heeft nog meer te vertellen als die kwast met z'n toga!" roept ie erboven uit, "Ik blijf lekker thuis met de jongens, je zegt maar dat ik ziek ben."
Mama zegt nu niks meer terug. Zwijgen is zoals altijd haar grootste wapen als een ruzie uit de hand dreigt te lopen. Verbeten hijst ze zich in haar korset. Daar kan Gompeltje zo lang naar kijken, naar al die haakjes en oogjes, die één voor één gesloten moeten worden. En bij ieder oogje dat over een haakje gaat ziet hij z'n moeder slanker worden. Daarna komen de nylons, die Mama over haar benen omhoogtrekt en ze boven aan kleine wasknijpertjes vastmaakt.
Papa houdt de dekens omhoog. "Kom je in het hutje?" zegt ie tegen Gompeltje. En dan kruipen ze samen onder de dekens.
"Wij zijn twee konijnen…", zegt Papa, "en we moeten ons verstoppen in ons hol…" - "Ja, ja…" fluistert Gompeltje, "de grote wolf is weer in het bos…" - "Pas op hoor…" fluistert Papa nu ook, "we moeten binnen blijven want anders eet ie ons op." Gompeltje kruipt nu heel dicht tegen z'n vader aan. Dat vindt ie heerlijk. En dan zegt Papa zo hard dat Mama het goed kan horen: "We kunnen vandaag niet naar de Konijnenkerk, dat is veel te gevaarlijk."
Zo spelen ze samen door terwijl Mama één van haar zondagse jurken aantrekt, met woeste slagen haar haar borstelt en daarna de slaapkamer uitloopt. Daarbij botst ze half tegen Grotebroer op. "Kleed je aan, jongen…", snauwt ze tegen Grotebroer, "je kan nog best mee naar de kerk, want je vader past wel op Gompeltje!" Papa hoort het en hij neemt het voor geschrokken Grotebroer op. Hij schiet onder de dekens vandaan en roept: "Die jongen heeft vrij deze zondag, dat mag je hem niet afnemen!" Grotebroer neemt een snoekduik naar het bed en Mama loopt boos de trap af.

De rest van de familie is nog net op tijd naar de kerk vertrokken en nu zit Papa met z'n twee jongste zoons samen op bed. Grotebroer mocht van Papa limonade halen voor Gompeltje en hemzelf en voor Vader een klein glaasje jenever. "Eentje mag…" heeft Vader gezegd, "dan kan ik het leven weer aan." Gompeltje snapt dat niet zo goed, maar hij ziet ook niets raars in dat glaasje. Z'n vader drinkt er iedere ochtend één, als hij tussen de middag om twaalf uur thuiskomt nog weer één en 's avonds voor het eten twee. "In Frankrijk is dat heel gewoon." heeft Papa wel eens gezegd. Gompeltje houdt zelfs van de geur van de jenever, die hij ruikt als hij z'n vader knuffelt. Z'n vader is ook naast Grotebroer z'n beste vriend, die er altijd voor hem is. Z'n stem is zo warm en als Gompeltje pijn in z'n buik heeft hoeft Vader maar z'n hand op die plek te leggen en dan gaat de pijn vanzelf over.

Deze zondagochtend vraagt Papa aan Grotebroer of die nòg een glaasje voor hem wil inschenken. Grotebroer gaat het halen en hij heeft het tot de rand toe volgeschonken. Hij weet dat Papa nu bijzondere dingen zal gaan vertellen. Gompeltje weet dat allemaal nog niet, maar hij voelt wel de warmte met z'n drietjes en daar geniet hij zo van.
"Weet je…" begint Papa, "jullie moeder is een heel lieve moeder en een lieve vrouw…" Hij neemt een slokje en de jongens blijven bijna ademloos wachten op wat Papa verder zal gaan zeggen. "maar jullie moeder heeft het vroeger, toen ze nog klein was, niet gemakkelijk gehad…", hij kijkt Grotebroer aan: "ze is op haar elfde jaar door Opa van school gehaald…" Grotebroer is zelf nu elf en hij knikt naar z'n vader. "Ze moest thuis bij Opa en Oma voor dienstmeisje gaan spelen." Gompeltje luistert nu al niet echt meer, maar hij geniet van z'n vaders stem. Die neemt nog een slokje en dan vertelt ie verder: "Toen dat gebeurde wist jullie moeder niet beter dan dat dat zo hoorde, maar later is ze daar heel boos over geworden." Dit snapt Gompeltje wèl, want z'n moeder is best vaak boos. "Ze was de oudste dochter in een gezin met heel veel kinderen…" gaat Papa verder, "en de andere meisjes en jongens mochten wel verder leren op school…"
Nu kruipt Gompeltje nog iets dichter tegen z'n vader aan. "Ik hoef niet naar school, hè?", zegt ie en Grotebroer moet er een beetje om lachen. Papa kijkt z'n kleine jongetje aan: "Je hoeft niet…? Wees blij dat je naar school màg!"

Gompeltje zegt maar niks en kroelt zich verder tegen z'n vader aan. Die neemt maar weer een slokje. "Jullie moeder is niet altijd tevreden met het leven omdat ze nooit gemogen heeft wat haar broers en zussen wel mochten, snap je dat…?" Papa kijkt nu vooral Grotebroer aan. "en nu wil ze graag dat alles perfect gaat, maar dat lukt natuurlijk niet altijd." Papa slaakt een diepe zucht. Z'n glaasje is leeg. "Maar jullie moeder is een goeie vrouw. En wat zorgt ze goed voor ons, vind je niet?" Gompeltje is bijna in slaap gevallen door die zachte vertelstem van z'n vader maar Grotebroer kijkt heel wijs en begrijpend.

"En nu gaan we een kussengevecht houden!" roept Papa opeens. Gompeltje schrikt weer wakker en binnen de kortste tijd vliegen de veren door de slaapkamer. Gompeltje giert het uit van het lachen.

6

Het is middag en iedereen is weer thuis. De familie uit Zuid-Afrika is net aangekomen en de kinderen spelen met hun neefje en de twee nichtjes trefbal in de grote bostuin. Gompeltje staat er naar te kijken, want hij is nog niet groot genoeg om mee te doen.

Binnen in de keuken hoort hij z'n moeder de psalmen en gezangen zingen, die vanochtend in de kerk ook moesten. Mama heeft een prachtige zangstem. Ze kan ook heel lekker eten koken, zeker voor de zondagse maaltijd. Dan is het altijd feest aan tafel.
Gompeltje gaat kijken of hij haar kan helpen in de keuken. Dat komt er meestal op neer dat Mama de aardappels schilt en dat Gompeltje die dan in de pan met water gooit. En ojee als Mama een keertje zelf een aardappel in het water gooit, want dan kan Gompeltje heel boos worden.
Als Gompeltje de keuken binnenloopt is Mama net gestopt met zingen, want tante Lies is er nu ook om een praatje met haar te maken. Gompeltje gaat op de keukentafel zitten en Mama is met de snijbonen bezig. Gompeltje mag ze één voor één in het molentje stoppen.
"Gaat het nog een beetje Zus?", vraagt tante. "Jawel hoor…" zucht Mama. "Je ziet er zo moe uit…", gaat tante verder. "Ach, dat valt wel mee…", zegt Mama terwijl ze steeds harder aan het snijbonenmolentje draait. Gompeltje kan het maar nauwelijks bijhouden. "Je zou een paar weken naar ons toe moeten komen…", zegt Tante, "lekker in de zon en dan kan je die man misschien een beetje vergeten…". Mama schrikt nu. "Lies, niet waar die kleine jongen bij is…", fluistert ze, "hij is pas vier, maar hij heeft zulke grote oren." Ze strekt haar duim en wijsvinger zo ver mogelijk uit om te laten zien hoe groot Gompeltjes oortjes wel niet zijn.
Gompeltje heeft helemaal niet naar het gesprek geluisterd maar hij krijgt door dat ze het nu over hem hebben. "Dat is om héél goed mee te kunnen horen", lacht ie en hij houdt z'n handjes tegen z'n oren aan. Dan pakt ie een snijboon en maakt daarmee z'n neusje langer. "Grootmoeder, wat heeft u een grote neus!", roept tante alsof ze er heel erg van schrikt en ze moet om hem lachen. Ze geeft hem een dikke knuffel. "Dat is om heel goed mee te kunnen ruiken…" proest Gompeltje uit. Mama moet er ook om lachen.
Tante tilt hem van de tafel en neemt hem in haar armen. "Gompeltje, wat ben je al zwaar…", zegt ze prijzend, en ze doet alsof ze het heel moeilijk vindt om hem te dragen, "ga je mee, tante Lies heeft een cadeautje voor je meegenomen uit Zuid-Afrika." En ze draagt hem mee naar de huiskamer waar Papa met oom Frits een borreltje zit te drinken.
Tante zet Gompeltje neer en haalt een heel plat pakje uit haar tas. Hij mag het zelf openscheuren. Er zit een grammofoonplaatje in. "Weet je hoe het heet?", vraagt tante, "Dingaka Lullaby." Gompeltje moet om die naam lachen. "Dinge Lullebai?" vraagt ie. Tante lacht ook, "Dat is een slaapliedje…", zegt ze, "zullen we er naar luisteren?" Gompeltje knikt en loopt naar de pick up. Tante zet het plaatje op. "Tula tu, tula baba, tula saba…", klinkt er uit het kleine luidsprekertje. "Het is een koor van zwarte Afrikaanse mensen.", legt Tante uit. Gompeltje vindt het prachtig. Nu heeft ie z'n eerste eigen grammofoonplaatje en wel helemaal uit Afrika. "Blijf maar lekker luisteren.", zegt tante, en ze gaat weer naar Mama in de keuken.

Gompeltje droomt helemaal weg bij de mooie klanken van die warme zware stemmen uit Afrika. Maar dan hoort hij dat Papa en Oom Frits steeds harder gaan praten. "Het is toch misdadig wat daar bij jullie gebeurt!", roept Papa uit. "Zonder ons zouden die zwartmensen het veel slechter hebben.", zegt oom en hij gebaart met z'n handen dat ze niet zo hard moeten praten, want hij heeft gezien dat Gompeltje meeluistert. Maar Papa gaat even hard door: "En zonder die zwarte mensen zouden jullie niet zo rijk zijn, heb je daar wel eens over nagedacht?" Het lijkt wel of ze ruzie hebben en Gompeltje vindt daar niks aan. Dat zou vandaag de tweede keer zijn dat hij bij hen thuis ruzie meemaakt en het is juist net weer gezellig. Hij drukt z'n oortje zo dicht mogelijk tegen het luidsprekertje aan, want hij wil niks anders meer horen dan deze prachtige muziek.

Voor het eten moet iedereen eerst bidden. Papa doet het grote gebed: "Onze vader die in de hemelen zijdt, Uw naam worde geheiligd, Uw koninkrijk kome…", en zo gaat het nog even door. Gompeltje kijkt stiekem of iedereen z'n ogen wel dicht heeft en dat ziet ie dat z'n neefje precies hetzelfde doet. Z'n neefje kijkt naar Gompeltje en houdt z'n wijsvinger voor z'n mond.
Als Papa uitgesproken is moeten de kinderen om de beurt: "Here zegen deze spijze amen." Gompeltje is als de kleinste altijd als laatste aan de beurt: "Herezegedezesijzeamen." Hij zegt het expres heel snel en dan doet ie z'n ogen open en kijkt ondeugend in het rond: "Eet akelijk!" roept ie.

Tante Lies is de jongste zus van Mama die herinnert zich dat tante toen ze nog net zo klein was als Gompeltje nooit het woord spijze wilde zeggen, maar dat ze dat van Opa en Oma toch moest. Tante Lies weet hier niets meer van. Dan doet Mama tante Lies als klein meisje na: "Here zegen deze spijze hoeft niet amen."

Tijdens het eten gaat het gesprek al gauw over de inbraak. Oom Frits is stomverbaasd dat ze bij de familie Gompel 's nachts nooit de deur op slot deden. Hij vertelt dat ze In Zuid-Afrika bewakers hebben, mannen met pistolen en grote honden, die de zwarte dieven op afstand houden. Sommige rijke families hebben al hoge hekken om hun huis laten bouwen. Papa zegt dat hij niet graag in zo'n kooi zou leven. Oom Frits vindt dat je je huis beter goed kunt beveiligen dan dat er zomaar ingebroken kan worden zoals vorige week bij de famile Gompel.
Gompeltjes neefje hoort dit allemaal aan en als er een stilte valt vraagt ie opeens: "Papa, stelen blanke mensen dan ook?" Papa verslikt zich bijna en Tante Lies krijgt een knalrood hoofd. Oom frits is even stil.

Er vliegt een kraai tegen het raam en Grotebroer springt op van tafel. "Kraai! Lieve Kraai!", roept ie. Hij ziet meteen dat het zijn kraai is. De jonge vogel ligt op de grond. "Kraai gaat dood!", gilt Grotebroer, die z'n tranen nog maar net kan bedwingen. Nu staan ook Papa en de andere kinderen bij het raam. Maar gelukkig zien ze dat Kraai weer opkrabbelt en nog kan vliegen.

Ook oom Frits heeft zich weer hersteld en zegt: "bij ons in Zuid-Afrika hebben we veel grotere kraaien en…" Papa valt hem in de reden: "en die stelen als raven, dat wou je toch zeggen?".

7

Gompeltje snapt nog niet zoveel van de kerk. Hij weet wel dat er van de kerk van alles niet mag. Op zondag mogen de kinderen niet fietsen en nooit naar het zwembad al is het nog zulk lekker weer. Het liefste gaat ie met Grotezus naar het zwembad, want die trakteert hem altijd op snoep of een ijsje.
Grotebroer gaat ook vaak mee, maar die heeft zoveel vrienden van school en daar speelt ie dan de hele tijd mee. Grotebroer kan heel goed zwemmen en hij durft al van de hoge wip in het diepe te springen. Gompeltje mag alleen nog maar in het pierebadje spelen en dan vindt ie het leukste om Grotezus nat te spetteren. Ze gaat altijd mee in het water en dat moet ook van Mama, die het zwembad maar gevaarlijk vindt voor kleine kinderen.

Grotezus heeft ook een echte bikini. Mama had altijd gezegd dat een bikini zondig was en dat het volgens de kerk verboden was om zo bijna bloot rond te lopen in het zwembad. Maar Grotezus had naast school al een baantje en van haar eerst verdiende geld kocht ze die mooie bikini. Ze nam 'm stiekem mee als ze met Gompeltje en Grotebroer naar het zwembad ging, samen met haar gewone badpak. Als ze zich weer gingen omkleden dan maakte ze het badpak onder de kraan nat en dat hing ze dan thuis aan de waslijn.

Grotezus had heel goed met de twee jongens afgesproken dat die niks tegen Mama zouden vertellen. Maar op een dag nog niet zo lang geleden was het toch uitgekomen. Dominee Smalle had een dochter, die op dezelfde school zat als Grotezus en die was jaloers op haar. Dat had Oudstezus al eens tegen Grotebroer verteld en zo was Gompeltje het natuurlijk ook te weten gekomen. De dochter van dominee Smalle was jaloers op Grotezus omdat die zo mooi was en al een echt vriendje had met een eigen auto. Dat was ook wel heel bijzonder want bij hen thuis hadden ze niet eens een auto.

De dochter van de dominee had het tegen haar vader en moeder verteld van die bikini en ze had nog een gemene streek uitgehaald. Terwijl Grotezus met Gompeltje en Grotebroer in het zwembad waren pikte ze het badpak van het haakje met kleren dat bij de kleedhokjes hing. Mama had natuurlijk al weer van de vrouw van de dominee gehoord dat Grotezus een bikini had en toen ze op die dag met haar broertjes zonder badpak thuiskwam van het zwembad was het helemaal duidelijk.
"Moet je je badpak niet aan de waslijn hangen?" vroeg Mama. Grotezus zei dat ze het kwijtgeraakt was, maar Mama wist wel beter. Ze vertelde dat ze wel wist van die bikini, maar ze vertelde niet van wie ze dat gehoord had.

Ze werd weer eens heel boos en ook op Grotebroer en Gompeltje omdat die het ook geheim gehouden hadden. Maar Grotezus pikte het niet langer en begon te schreeuwen tegen Mama dat ze net zo lief ergens anders ging wonen. Gompeltje stond te trillen op z'n beentjes. Hij moest er niet aan denken dat lieve Grotezus weg zou gaan.

't Was maar goed dat Papa thuis was want die kreeg er genoeg van. Hij stormde achter z'n krant vandaan en begon nog harder te schreeuwen dan Grotezus. "Het kan me niks schelen wat de dominee zegt!" en hij keek Mama aan: "Ze wordt binnenkort achttien en je moet haar een keer d'r eigen gang laten gaan!" Gompeltje begon te huilen door al dat geschreeuw en hij was bang dat z'n vader en moeder weer zo'n lange ruzie zouden krijgen. "Moet je kijken wat er van komt!" schreeuwde Papa door. "dat jochie is nog nooit naar de kerk geweest, behalve toen ie gedoopt werd…" Papa liep nu helemaal rood aan, "ik wil dat dit gedonder ophoudt, want anders stap ik zelf uit de kerk…" en hij keek Mama heel kwaad aan, "dan ga je maar alleen met wie d'r nog mee wil!"
En toen pakte Papa Grotezus lief beet en zei dat ze van hem best een bikini mocht dragen in het zwembad. "Als God dat zonde zou vinden had ie Adam en Eva vast en zeker niet bloot in het Paradijs bedacht", zei die nu ineens veel zachter. Mama stond helemaal stijf rechtop en toen begon ze langzaam te trillen. Ze voelde dat ze verloren had en natuurlijk wilde ze ook niet dat Grotezus ergens anders zou gaan wonen. Gompeltje huilde al niet meer maar hij keek wel angstig naar Mama. Hij was bang dat Mama straks in bed zou gaan liggen en dan weer niet zou willen praten.
Maar Mama werd weer rustiger en ze haalde even diep adem. "Waar is dat dure badpak nou echt gebleven?" vroeg ze nu veel vriendelijker aan Grotezus. Grotezus wist het echt niet: "het hing op mijn kledinghaak en toen ik me weer wilde omkleden was het weg." zei ze eerlijk. Grotebroer, die altijd nog niks gezegd had, kon in eens z'n mond niet meer houden. "Greetje Smalle heeft het gestolen…" zei Grotebroer heel beslist, "ik zag haar al de hele tijd bij de dameshokjes." Mama moest voor het eerst een beetje glimlachen. "Zo jongen, wat deed jij daar dan al die tijd?" Maar daar ging Grotebroer niet op in. "Ik zag haar opeens heel hard weglopen met iets dat ze in d'r armen verstopt hield." Grotezus keek hem aan: "is dat echt waar, waarom heb je me dat niet meteen verteld?" Grotebroer haalde z'n schouders op: "ik wist toch ook niet dat ze jouw badpak gepikt had."
Papa vond het wel mooi zo: "volgens mij wil je het toch niet meer aan…" zei die tegen Grotezus, "en die Greetje krijgt nog wel eens spijt van haar zonde, want het is diefstal."

Gompeltje had het helemaal niet verwacht, maar die avond werd het ontzettend gezellig thuis. De radio stond aan met prachtige muziek en Mama had heel lekker gekookt. Buiten aan de waslijn hing naast de zwembroekjes van Grotebroer en Gompeltje de bikini van Grotezus te drogen. Mama en Papa hadden allebei een jenevertje gedronken en Papa had gezegd dat het eigenlijk maar onzin was dat je op zondag niet mocht fietsen of zwemmen. "Jezus ging zelf juist op de Sabbat plezier maken om te laten zien dat het gewoon mag." zei Papa.

8

Papa weet heel veel van kinderen en vooral van de grotere, die al zo oud zijn als de twee grote zussen en Oudstebroer. Hij geeft les op de middelbare school. Papa houdt heel veel van de kinderen op school en hij begrijpt ze ook heel goed. Vaak snapt hij ze veel beter dan hun ouders. Dat heeft Oudstebroer wel eens aan Gompeltje verteld. Het is dan ook niet zo raar dat hij wel begreep dat Grotezus veel liever in een bikini in het zwembad was dan in een badpak. Hij ziet er ook niks zondigs in, want hij vindt dat kinderen moeten kunnen zijn zoals ze zich het beste voelen. Alle leerlingen op de middelbare school houden dan ook ontzettend veel van Papa. Gompeltje weet dit nog allemaal niet, maar hij weet wel dat ie z'n vader altijd van alles kan vragen en dat ie dan ook antwoord krijgt.

Het is zaterdag en dan mag Gompeltje altijd met Papa mee naar de markt. Papa heeft een boodschappenlijstje meegekregen van Mama en met z'n tweetjes kijken ze bij welke kraam ze zullen gaan kopen. Bij de ene tent kopen ze de lekkerste druiven en bij een andere de beste aardappelen. Papa koopt ook altijd bloemen, hoewel Mama die niet op het lijstje geschreven heeft, maar daar wil hij haar mee verrassen. Mama doet iedere keer weer net zo verbaasd als Papa thuis komt met Gompeltje, die de bos bloemen mag geven. "Oh… dat was toch niet nodig geweest!" roept Mama dan elke zaterdag weer. Gompeltje denkt dat Mama steeds weer verbaasd is en hij moet er telkens weer om lachen.

Op de markt staat ook een patatkraam en als Gompeltje ergens ontzettend veel van houdt dan is het wel patat frites. Maar hij zal nooit aan Papa vragen om een zakje frites. Papa weet natuurlijk best dat Gompeltje zo graag een patatje wil en liefst met mayonaise. Maar Papa wacht altijd af wat Gompeltje nu weer verzonnen heeft. Vandaag begint Gompeltje over de heerlijke baklucht, die hij al kan ruiken terwijl ze nog bij de fruitkraam staan. "Wat ruik ik toch…" zegt Gompeltje, "het ruikt zo lekker dat ik er honger van krijg." Papa speelt het spelletje mee. "Het ruikt hier naar bananen, appeltjes en perziken." Maar Gompeltje denkt daar heel anders over: "Nee, nee, ik ruik patat!" roept ie. En natuurlijk krijgt ie dan een zakje patat met heerlijke mayonaise.
Voor Papa is dat ook wel gemakkelijk want dan heeft ie even de tijd om bij het tentje met tweedehands boeken te snuffelen. Papa is gek op boeken en hij heeft er heel veel in z'n werkkamer staan. Gompeltje heeft wel eens gevraagd hoeveel Papa er eigenlijk heeft en toen moest Papa wel gaan tellen. Het bleken er al ruim tweeduizend te zijn.

Gompeltje staat lekker van z'n frietjes te genieten terwijl Papa tussen de oude boeken kijkt of er iets bijzonders tussen zit. Maar er is iets raars aan de hand: de meneer van de boekenstal heeft ruzie met z'n buurman, die oude spulletjes verkoopt. Gompeltje begrijpt niet waar de ruzie over gaat, maar die mannen beginnen elkaar te slaan, net zolang tot de meneer van de boekenstal een bloedneus heeft. Er komt een politieagent bij en de mannen schreeuwen allebei even hard om te vertellen waar ze zo boos over zijn. Gompeltje begrijpt er niks van. De agent schrijft alles op en zegt dat het afgelopen moet zijn. Daarna loopt hij weg en beginnen de mannen weer ruzie te maken. Gompeltje ziet het allemaal gebeuren en als ie z'n vader wil vragen wat er nu helemaal aan de hand is neemt die hem mee. "Laten we maar weer naar huis gaan Droppie…" zegt Papa, "ik denk dat ze een borreltje teveel op hebben."

Het is best een flink stuk fietsen van de markt naar huis. De fietstassen zitten helemaal vol en aan het stuur heeft Papa nog een tas hangen. Gompeltje zit achterop met z'n beentjes heel wijd om de fietstassen heen. Ze hebben wind tegen en Papa moet z'n hoed goed vasthouden. Papa draagt altijd een hoed en 't moet een grappig gezicht zijn zo met één hand aan het stuur en de andere aan de rand van z'n hoed. Hij moet ook nog tegen een heuvel opfietsen. Gompeltje houdt zich stevig vast aan z'n vaders jas en hij kruipt lekker weg voor de wind. Papa heeft het er warm van gekregen en halverwege stapt ie af bij een bankje om even uit te rusten. Hij tilt Gompeltje van de fiets en zet hem op het bankje. Daar zitten ze dan samen een beetje niks te zeggen. Gompeltjes benen bungelen over de rand van het bankje en Papa veegt zich het zweet van z'n voorhoofd.

Er komt een zwarte auto voorbijgereden. Dominee Smalle zit achter het stuur en Papa groet hem door even zijn hoed op te tillen. De dominee groet terug door z'n hand op te steken.
Gompeltje is een beetje bang voor dominee Smalle, die altijd zo streng kijkt en door z'n neus praat. "Wanneer moet ik ook naar de kerk?" vraagt ie dan. Papa kijkt hem aan: "Voorlopig nog niet, Droppie…" antwoordt ie lachend, "als je zes jaar bent zullen we eens kijken of je al zo lang stil kunt zitten." Gompeltje weet van Grotebroer dat het moeilijkste van de kerk dat stomme stil zitten is. "Waarom gaan jullie naar de kerk?" vraagt Gompeltje door. "Dat moet van de kerk…" zegt Papa, "want anders hoor je d'r niet echt bij." Gompeltje denkt even na. "Maar als je dan geen zin hebt om naar de kerk te gaan?" Hij weet best dat Papa heel vaak geen zin heeft om te gaan, vooral niet als dominee Smalle preekt. "Tsja… als je geen zin hebt en je gaat ook echt heel vaak niet, dan komt de dominee langs om te vragen wat er aan de hand is." Gompeltje kijkt z'n vader met z'n grote ogen aan: "Ben je dan zonde?" vraagt ie. "Zondig heet dat lieverd…", Papa moet lachen, "dan ben je zondig op zondag en dat rijmt als een psalm."

Gompeltje weet heel goed wat een psalm is omdat Mama na de kerk op zondag altijd psalmen zingt in de keuken. Maar wat zonde of zondig nu precies betekent snapt ie nog niet zo goed, behalve dan dat het niet zo best is. "Maar wat is nou een zonde?" Gompeltje wil het echt weten, want altijd als Mama het over zonde heeft is er iets vervelends aan de hand. Papa begint er schik in te krijgen: "Als je zondig bent, want zo noem je dat, dan is dat net zoiets als wanneer je stout bent…" zegt ie, "en dat heeft de kerk bedacht omdat het zo in de Bijbel staat." Gompeltje weet nu dat Papa nog veel meer gaat vertellen. Dat gaat altijd zo als ie maar lang genoeg doorvraagt. "De kerk is net de politie, en de dominee is eigenlijk een politieagent of de commissaris…" Gompeltje moet even denken aan die ruzie op de markt waar ook een politieagent bij was. "en als je stout bent of zondig dan krijg je daar later pas straf voor, zegt de kerk…" gaat Papa verder, "dan mag je als je dood bent niet naar de hemel."
Gompeltje begrijpt het, want z'n opa en oma, Papa's vader en moeder, zijn al dood en Mama zegt altijd dat die nu in de hemel zijn. "Maar waar ga je nou naartoe als je niet naar de hemel mag?", vraagt ie. "Volgens de kerk moet je dan naar de hel…", zegt Papa, "en daar schijnt het heel vervelend te zijn, maar ik geloof niet in de hel…" Gompeltje kijkt z'n vader nu met grote ogen aan. "Ik denk dat alle mensen later naar de hemel gaan." zegt Papa en dan waait opeens z'n hoed van z'n hoofd. Hij moet heel hard lopen om 'm weer te pakken te krijgen. Gompeltje giert het uit van het lachen, vooral omdat Papa er expres zulke gekke bewegingen bij maakt.

Papa drukt z'n hoed nu heel stevig op z'n hoofd. "Zullen we naar huis gaan, het gaat stormen." Hij tilt Gompeltje van het bankje en zet hem weer achterop de fiets. Het gaat inderdaad steeds harder waaien en ze komen bijna niet meer vooruit. Daarom stapt Papa maar weer af en lopend duwt ie de fiets met Gompeltje achterop verder tegen de heuvel op naar huis.
"Mag de boekenmeneer van de markt dan ook naar de hemel?", roept Gompeltje. "Die vloekt altijd als ie boos is." Hij moet wel zo roepen want anders verstaat Papa hem niet meer door de harde wind.
Gompeltje heeft de meneer van de boekenstal wel eens nagedaan toen ie bij Mama in de keuken zat en haar mocht helpen met aardappels schillen. Gompeltje zei precies na wat de boekenmeneer geschreeuwd had tegen iemand die veel minder voor de boeken wilde betalen dan ze kostten. Mama was daar vreselijk van geschrokken en ze zei heel streng tegen Gompeltje dat hij zulke woorden nooit mocht gebruiken omdat dat een zonde was.

Later tijdens het eten was Mama er weer over begonnen en toen had Papa ook gezegd dat je niet moest vloeken, maar hij zei niet dat het zondig is als je dat doet. Hij vond het gewoon niet zo beleefd en toen moest ie Gompeltje uitleggen wat 'beleefd' betekent.

Papa zegt dat de boekenmeneer ook naar de hemel mag. Gompeltje is heel verbaasd en hij bedenkt dat z'n moeder dit nooit zou zeggen. "En Krabbeltje dan?" gaat ie door terwijl Papa bijna buiten adem de zware fiets verder duwt. Krabbeltje is de Siamese poes van de familie. "Van mij mogen alle dieren ook naar de hemel!" roept Papa tegen de wind in. "Als God een hemel voor de mensen gemaakt heeft dan heeft ie er vast ook een voor de dieren bedacht!"
Papa heeft eventjes niet gezien dat net op dat moment dominee Smalle bij de sigarenwinkel uit z'n auto stapt. De dominee heeft hem natuurlijk horen roepen en hij kijkt heel zuur naar Papa. "Ik dacht dat u op een Christelijke school les gaf." zegt de dominee door z'n neus. Papa moet zelf ook nog sigaren kopen want anders heeft ie dit weekeinde niks te roken. Dus nu moet ie wel samen met de dominee de winkel binnen. Hij is niet bang voor de dominee maar hij vindt dat die man altijd zo zeurt. Dat heeft Gompeltje hem wel eens tegen Mama horen zeggen. "Het zou beter zijn als u die kleine volgens de leer van de kerk opvoedt." gaat de dominee verder met zijn krakerige stem. 'De leer', al weer een woord dat Gompeltje nog niet kent, maar hij snapt heel goed wat de dominee bedoelt. "Op school moet je van alles leren en van de kerk moet dat natuurlijk ook, en dan heet dat 'de leer.' bedenkt ie.
"Ik sta volledig achter wat ik daarnet riep, ik meen het echt." zegt Papa, die Gompeltje weer van de fietstassen af tilt. Hij zet Gompeltje nu niet neer maar houdt hem in z'n armen. "Dit jochie vraagt me het hemd van het lijf en hij is dol op z'n poes…" Vier ogen kijken de dominee nu aan en Gompeltje probeert zo vriendelijk mogelijk te kijken. Hij is bang dat het weer eens ruzie wordt want dat gebeurt wel vaker als Papa zo tegen de dominee gaat praten. Hij voelt zelfs Papa's hart dat steeds sneller gaat kloppen. "Als dat lieve ventje mij vraagt of onze poes in de hemel komt dan zeg ik hem eerlijk wat ik vind." gaat Papa door.
De dominee schudt alleen maar met z'n hoofd. "Ik zie u de laatste maanden maar weinig in de kerk." zegt ie. Hij wil blijkbaar geen ruzie maken met Papa, maar hij blijft wel doorzeuren. "Het lijkt me goed dat ik volgende week maar weer eens langskom om er met uw vrouw en u over te praten." Papa zet Gompeltje neer en houdt de deur van de sigarenwinkel open. "Bij ons staat de deur altijd open." zegt ie lachend en hij laat de dominee voorgaan.
Gompeltje vindt het raar wat z'n vader zegt want de deur gaat tegenwoordig juist zo vaak op slot omdat er dieven in huis geweest zijn. Als ze de winkel binnenlopen weet ie ineens wat ie nog meer wilde weten. "Dominee…" vraagt ie dan, "mogen dieven ook naar de hemel?" De dominee kijkt eerst Papa aan en dan pas naar Gompeltje. "Alleen als ze spijt van hun zonde hebben ventje, want anders gaan ze naar de hel." Gompeltje kijkt nu heel wijs naar de dominee. "Papa zegt dat de hel niet bestaat." De dominee trekt nu al weer zo'n zuur gezicht tegen Papa en hij wil vast en zeker weer iets strengs zeggen. Maar op dat moment komt er een mevrouw met een grote hond de winkel binnen. De dominee schrikt ontzettend van de hond en daarom begint die juist tegen hem te grommen. Zo gaat dat met honden als ze merken dat je bang voor ze bent. En de dominee is vast en zeker heel bang voor honden geworden nadat ie door Sandro gebeten is. Gompeltje aait de hond en dan likt het dier hem over z'n wangen. Gompeltje krijgt al weer bijna de slappe lach.
De dominee is opgelucht en bestelt snel z'n kistje sigaren. Als hij afgerekend heeft wil ie zo gauw mogelijk de winkel uit, maar hij kan het niet laten om nog even iets tegen Papa te zeggen. "Ik spreek u binnenkort, broeder, maar dan zonder dat die kleine er bij is." Papa staat rechtop tegenover hem en grinnikt een beetje: "Uw dochter mag anders best meekomen hoor."

9

Het einde van de zomer komt er aan, zo lijkt het wel. De laatste weken was het weer niet al te best en moest Gompeltje veel te vaak binnen spelen. Eigenlijk vindt ie het dan alleen maar leuk om tekeningen te maken en dat doet ie dan ook heel veel. Hij wil later net zo goed kunnen tekenen als Grotebroer, maar dat lijkt hem wel heel moeilijk. Hij heeft al heel vaak geprobeerd om Sandro te tekenen, maar dat valt 'm niet mee. Bovendien heeft Grotebroer al een prachtig portret van Sandro gemaakt en daar heeft Papa een lijstje bij gekocht. Het hangt nu in de kamer en iedereen, die het ziet, is vol bewondering over Grotebroers tekenkunst.

Alle kinderen hebben nog vakantie. Nog een paar dagen en dan begint de school weer. Oudstebroer zit op z'n kamertje boven op zolder weer eens met elektriciteit te knutselen. Maar vandaag mag Grotebroer hem helpen. Oudstebroer heeft twee kleine kastjes gemaakt met knopjes er op. Samen hebben ze een draadje aangelegd van de zolder naar de gang beneden. Oudstebroer is nog heel druk bezig met de schroevendraaier om de kastjes dicht te maken. Hij werkt zo vaak met z'n schroevendraaier dat ie daardoor heel veel eelt op z'n duim heeft. Z'n rechterduim is echt veel dikker dan z'n linker. Gompeltje staat erbij te kijken en dan kijkt ie naar z'n eigen handjes. Die zijn allebei precies hetzelfde ziet ie.

Eindelijk zijn de kastjes klaar. Oudstebroer schroeft het ene op zolder aan de muur en Grotebroer het andere beneden in de gang naast de telefoon. Dan maken ze het draadje er aan vast en gaan ze kijken of het werkt. En ja hoor, ze kunnen met elkaar praten door de kastjes. Het is een echte huistelefoon, net zoals ze die in Amerika allang hebben, dat weten ze van de 'Donald Duck'. Het is heel handig want dan hoeft Mama niet meer zo hard te roepen als er telefoon is voor één van de kinderen als ze op zolder zijn, of als het eten klaar is. Grotebroer heeft al bedacht dat ze Papa en Mama er ook stiekem mee kunnen afluisteren als die op de gang of in de keuken ergens over praten terwijl ze denken dat niemand ze kan horen. Als er bezoek komt en vooral als het de dominee is hoeven ze zich ook niet meer boven aan de trap te verstoppen om alles te kunnen verstaan wat er gezegd wordt.

Gompeltje vindt het prachtig. Hij mag ook meedoen. Op zolder hoort ie Grotebroer beneden zeggen: "Hallo, hallo, wie stinkt daar zo?" Gompeltje giert het uit van het lachen en dan roept ie terug: "Het mannetje van de radio!" En dan Grotebroer weer: "Dan moet ie snel op de po!" Gompeltje krijgt echt de slappe lach: "Ik doe het in m'n broek!" gilt ie. "Dan krijg je een broek vol billekoek" is het antwoord van Grotebroer.
Oudstebroer staat er heel rustig bij te kijken. Hij is trots dat het allemaal zo goed werkt en hij geniet ervan dat z'n twee jongste broertjes zo'n lol hebben. Oudstezus is ook boven komen kijken en bestelt een pot thee met koekjes bij Grotebroer beneden. Mama hoort het ook en ze maakt de thee en ze doet er heel veel lekkere koekjes en ook chocolaatjes erbij. "Uw bestelling komt er aan!" horen ze op zolder Grotebroer beneden zeggen. Dan horen ze ook Grotezus, die net thuisgekomen is: "Jullie moeten wel meteen afrekenen." Grotezus loopt met Grotebroer met een volgeladen dienblad mee naar boven en dan gaan alle kinderen samen theedrinken en lekker snoepen.

Grotezus heeft een voorstel: "Wie gaat er mee naar het zwembad? " vraagt ze. Niemand heeft nog in de gaten dat het weer ineens veel beter geworden is. De zon schijnt en het begint buiten al lekker warm te worden. "Misschien is dit wel onze laatste kans dit jaar." zegt Grotezus. Oudstezus en Grotebroer willen wel mee en Gompeltje hoef je dit eigenlijk niet eens te vragen. Oudstebroer blijft liever thuis om nog wat te knutselen.

Een uurtje later zijn ze er al. Het is hartstikke druk in het zwembad en dat komt natuurlijk omdat het zo lang slecht weer geweest is. Nu wil iedereen zwemmen, zo lijkt het wel. Ze moeten heel lang wachten bij de kleedhokjes. Dat vindt Gompeltje maar niks. Ze moeten in een lange rij staan.
Eindelijk zijn ze aan de beurt en mag Gompeltje samen met Oudstezus in één hokje. Hij kan zichzelf allang omkleden, maar van Papa en Mama mogen ze hem nooit alleen laten. Gompeltje heeft z'n zwembroekje al heel snel aan. Oudstezus is nog even bezig, want die moet veel meer uittrekken voordat ze haar badpak aankan.
Terwijl ie op haar staat te wachten ziet Gompeltje opeens onder het bankje een briefje van tien gulden liggen. Hij grist het van de vloer en stopt het vliegensvlug in z'n korte broek. Oudstezus heeft er niks van gemerkt want die staat maar te trekken aan haar badpak. Ze moppert dat het haar niet meer staat en ze zegt dat ze volgend jaar ook een bikini wil. Dan hangt ze al hun kleren op een haak en dus ook Gompeltjes korte broek met het briefje van tien erin. Oudstezus ziet het tientje niet want Gompeltje heeft het diep in z'n broekzak weggestopt. Z'n hart klopt veel sneller van opwinding.

Buiten staan Grotezus en Grotebroer al ongeduldig te wachten. "Stond Gompeltje weer te treuzelen?", vraagt Grotezus. "Nee hoor…" zegt Oudstezus, "ik had me bijna weer aangekleed." Ze wijst op haar badpak. "Moet je kijken, hier kan ik me toch niet meer mee vertonen." Maar Grotezus vindt dat het best meevalt en dat het waarschijnlijk toch de laatste keer is dat ze dit jaar naar het zwembad gaan. Oudstezus zegt dat ze de hele tijd in het water wil blijven, want dan hoeft ze niet voor gek te lopen in dit badpak. Grotezus moet een beetje om haar lachen. Oudstezus moppert nog wat na en dan lopen ze met z'n vieren toch maar de drukte in. Gompeltje is nog helemaal vol van de vondst van het tientje en hij loopt te verzinnen wat ie daar allemaal mee kan doen. "Waar loop je over te piekeren Gompeltje?", vraagt Grotebroer die het altijd meteen ziet als Gompeltje heel hard aan het nadenken is. Maar Gompeltje zegt niks over het tientje.

Grotezus heeft bedacht dat ze met elkaar Gompeltje best mee kunnen nemen in het diepe bad. Oudstezus vindt dat ook een leuk idee maar ze zegt wel dat ze het beter niet aan Papa en Mama kunnen vertellen. Gompeltje vindt het eigenlijk een beetje eng, maar dat zegt ie niet. Eerst leggen ze hun badhanddoeken uit op een zonnig plekje in het gras. Het zwembad begint helemaal vol te lopen en dan hebben ze straks na het zwemmen in ieder geval nog een plaatsje met z'n allen. Grotebroer rent alvast vooruit want hij wil heel stoer eerst van de hoge wip afspringen. Hij is allang in het water als de anderen bij het diepe aankomen. Bij het gedeelte waar grote kinderen nog kunnen staan gaat Oudstezus op de rand zitten en dan laat ze zich in het water vallen. Grotezus tilt Gompeltje op en geeft hem over aan Oudstezus. Dan springt ze zelf ook in het bad. Heel voorzichtig laten ze Gompeltje in het water zakken. "Brr." roept Gompeltje. Het valt hem een beetje tegen want het water is hier veel kouder dan in het pierebadje. Maar hij went er best snel aan. Grotebroer komt er ook bijstaan en dan laten ze Gompeltje als een bootje door het water glijden. Eerst houden ze hem nog vast maar daarna gaan ze in een driehoek staan. Om beurten pakken ze Gompeltje bij z'n middel en duwen ze hem af zodat ie met een flinke vaart door het water schiet. Gompeltje vindt het nu niet eng meer en hij kan er geen genoeg van krijgen.
Hij mag ook nog bij Grotezus op haar rug klimmen en die zwemt daarna met hem het bad rond. Dit is 'paardjerijden' in het water. Gompeltje houdt zich goed vast aan het bandje van de bikini van Grotezus en hij trekt er flink aan alsof het de teugel van een paard is. Maar precies in het midden van het diepe bad trekt ie iets te hard en springt het bandje open. Grotezus schrikt zich een hoedje want Gompeltje valt van haar rug en gaat kopje onder. Het bovenstukje van haar bikini zit los en nu duikt ze half bloot achter Gompeltje aan om hem te redden. Oudstezus is ook al snel onderwater en samen helpen ze hem weer naar boven. Gompeltje heeft een paar flinke slokken zwembadwater binnen gekregen. Hij hoest en proest zo hard dat iedereen in het zwembad het kan horen en hij krijgt er een rooie kop van. Grotezus komt er nu pas achter dat haar bovenstukje helemaal opzij geschoven is. Er beginnen allemaal jongens naar haar te fluiten en meisjes beginnen te gieren. Oudstezus geeft Gompeltje over aan Grotebroer, die ook snel is aan komen zwemmen. Ze probeert Grotezus te helpen met het losgesprongen bandje, maar dat lukt niet. Het haakje is gebroken.
De badmeester heeft het natuurlijk ook gezien en die roept door zijn toeter dat ze onmiddellijk het water uitmoeten. Nou, dat hadden ze zelf ook al bedacht natuurlijk, maar door die stomme badmeester kijkt nu iedereen naar hen. Er wordt alleen maar meer gefloten en gegierd. Oudstezus en Grotebroer zwemmen met Gompeltje naar de kant. Grotezus zwemt er achteraan met één hand op haar rug om het bandje vast te houden. En zo moet ze ook het trapje opklimmen om uit het water te komen. Die vervelende badmeester staat haar op te wachten en brult dat het levensgevaarlijk is om met zo'n klein jochie in het diepe te gaan zwemmen. Hij kijkt ook naar het bovenstukje dat nog steeds niet helemaal op z'n plaats zit. Oudstezus helpt Grotezus over de rand en kijkt de badmeester aan: "Kijk voor je man!", roept ze. "Ga je onmiddellijk aankleden!", roept de badmeester, die maar naar Grotezus blijft kijken.
Wat het allemaal nog erger maakt is dat Greetje Smalle erbij is komen staan. Ze kijkt geamuseerd toe hoe Grotezus het bovenstukje weer in fatsoen brengt. "Jou krijg ik nog wel stomme trut!" bijt Grotezus haar toe. Maar Greetje zegt niks terug en ze trekt haar neus op.
"Kom, laten we gaan.", zegt Oudstezus. En dan lopen ze terug naar de handdoeken. "Dit zal Mama wel weer van mevrouw Smalle te horen krijgen…" zucht Grotezus, "maar eigenlijk kan me dat geen moer schelen." Ze moet nog steeds met één hand het bandje op haar rug vasthouden en onderweg wordt ze nog vaak nagefloten.

Gompeltje is er stil van geworden. Hij heeft het gelukkig niet meer benauwd van al dat ingeslikte water, maar hij voelt zich wel een beetje schuldig. Hij geeft Grotezus een handje. "Zal ik een nieuwe bikini voor je kopen?" stelt ie voor. Grotezus moet lachen. "Wat lief van je dat je dat zegt…" Oudstezus heeft het ook gehoord. "Heb jij daar dan centjes voor?", vraagt ze grinnikend. "Hm, hm…" doet Gompeltje en dat klinkt als "Ja hoor." Maar Grotezus stelt hem gerust: "Dat hoeft helemaal niet hoor, ik kan er zelf zo weer een nieuw haakje aanzetten." Gompeltje kijkt haar wijs aan: "Dan ga ik een nieuw haakje voor je kopen.", zegt ie stoer. "Dat is goed, dan gaan we morgen samen naar de winkel.", lacht Grotezus. "En daarna… en daarna trakteer ik op een ijsje.", lacht ie nog stoerder. "Zo zo," zegt Oudstezus, "Jij bent echt rijk hè." En Gompeltje doet nog een keer "Hm, hm…"

Als ze terug zijn bij de handdoeken mag Grotebroer voor iedereen limonade gaan kopen. Oudstezus vindt in haar tas een veiligheidsspeld en zo kan ze de bikini van Grotezus weer voor eventjes maken. "Die trut van een Greetje Smalle papt aan met de badmeester.", zegt Grotezus terwijl oudste zus bezig is met de veiligheidsspeld. "Auw! Je prikt me.", roept ze er achteraan. "Sorry." giechelt Oudstezus. "Je zult zien dat die twee binnenkort verkering hebben.", gaat Grotezus verder. "Waarom keek de badmeester zo raar naar jou?" vraagt Gompeltje dan opeens. "Dat heb je goed gezien, zeg.", vindt Grotezus. "Badmeesters kijken altijd graag naar meisjes, die een beetje bloot zijn." Gompeltje denkt na. "Waarom schreeuwde die dan zo boos als ie het zo fijn vond?", vraagt ie door. "Dat doet ie altijd…", zegt Oudstezus, "hij denkt dat de meisjes hem dan heel stoer vinden." Nu moet Gompeltje nog langer nadenken. "Vindt Greetje hem dan stoer?" Grotezus moet alweer om hem lachen. "Ja, ik denk dat Greetje de enige in het zwembad is, die de badmeester stoer vindt." Oudstezus begint te giechelen: "Dan mag de badmeester fijn bij Dominee Smalle op bezoek komen." Grotezus schiet nu echt in de lach: "En dan moet ie de dominee vertellen wie d'r van de kerk allemaal op zondag gaan zwemmen."

Grotebroer komt weer terug met drie flesjes cola en een cassis. Gompeltje bedenkt dat hij nu ook had kunnen trakteren. Maar ja, dan had ie moeten uitleggen hoe die aan dat tientje is gekomen. Mama heeft hem al vaak genoeg verteld dat als je iets vindt je het naar de politie moet brengen. Maar daar heeft ie helemaal geen zin in. "Hoeveel kost één flesje?", vraagt ie aan Grotebroer. "Vijftig cent…", zegt Grotebroer, "en als je het lege flesje weer terugbrengt krijg je een dubbeltje, dus eigenlijk kost het veertig cent." Grotezus, die het altijd zo leuk vindt om Gompeltje te leren rekenen, vraagt 'm: "Hoeveel hebben deze flesjes dan samen gekost?" Gompeltje begint heel hard na te denken. Het zijn vier flesjes van vijftig cent en twee keer vijftig cent is een gulden en vier is twee keer twee, en dan weet ie het: "Twee gulden!", roept ie triomfantelijk. "Heel goed…", zegt Grotezus. "en hoeveel krijg je als je de flesjes weer terugbrengt?"
"Vier dubbeltjes!" roept Gompeltje. "Dat klopt, maar hoeveel cent is dat?", vraagt Grotezus door. Daar moet Gompeltje ook flink over nadenken en hij telt op z'n vingers: "Tien, twintig, dertig, veertig… veertig cent.", zegt ie trots. "Heel knap hoor…", zegt Oudstezus, "weet je wat, als jij straks de flesjes terug brengt mag je die vier dubbeltjes houden." Gompeltje begint helemaal te stralen van geluk. Straks heeft ie al tien gulden en veertig cent. Hij probeert uit te rekenen hoeveel flesjes hij daarvoor wel niet kan kopen. Maar dat wordt hem wat te moeilijk. "In ieder geval heel veel.", bedenkt ie.

Gompeltje mag met Oudstezus nog even naar het pierebadje. Hij denkt altijd dat daar echte pieren in zitten, net zoals in de tuin, maar hij ziet ze nooit. Oudstezus zegt tegen Gompeltje dat het beter is dat hij niet aan Mama en Papa vertelt wat er gebeurd is in het diepe. "Het was natuurlijk wel een beetje gevaarlijk.", zegt ze. Gompeltje belooft dat ie niks zal zeggen. "Als Greetje het maar niet gaat verklikken.", zegt ie. "Daar zal ik wel voor zorgen…", zegt Oudstezus, "weet je wat? We gaan d'r zo eventjes opzoeken." Eerst mag Gompeltje nog even lekker spelen in het pierebadje, maar dan krijgt Oudstezus een beetje haast. Voor je het weet is Greetje er vandoor. Gompeltje vindt het best, want eigenlijk vindt ie het pierebadje nu wat kinderachtig na dat avontuur in het diepe.

Het is niet zo moeilijk om Greetje te vinden. Ze ligt altijd op hetzelfde plekje en anders is ze wel ergens in de buurt van de badmeester. Greetje ligt languit met haar ogen dicht op haar handdoek te zonnen. Gompeltjes krullen zijn nog nat en Oudstezus graait er even doorheen zodat ze natte handen krijgt. Greetje heeft niet door dat Oudstezus vlakbij haar staat en dan schudt die met haar handen boven Greetjes gezicht. Die schiet overeind en wil iets lelijks zeggen, maar Oudstezus is haar voor: "Ik weet dat jij het badpak gepikt hebt…", zegt Oudstezus dreigend tegen Greetje, die zich daar een ongeluk van schrikt, "als jij niks tegen je ouders zegt over wat er vanmiddag in het diepe gebeurd is, dan zal ik ook m'n mond dichthouden. Is dat duidelijk?" Gompeltje kent Oudstezus helemaal niet zo streng. Greetje knikt alleen maar heel bang. "Mooi zo!", zegt Oudstezus, "dan is dat afgesproken." Greetje knikt nog een keer. "En oh ja…", gaat Oudstezus nog even door, "dat badpak krijgen we vanavond nog van je terug, je ziet maar hoe je dat doet ." Oudstezus pakt Gompeltje bij de hand en zonder het antwoord van Greetje af te wachten lopen ze weer weg. Gompeltje is heel trots op Oudstezus en misschien is ie nog wel trotser omdat hij erbij mocht zijn.

Ze zitten nog een poosje met elkaar in de zon. Grotezus is natuurlijk heel blij dat haar zus het zo slim heeft opgelost. Ze willen weer naar huis, maar eerst moet Gompeltje de lege flesjes nog terugbrengen. Grotebroer gaat met hem mee. Er staat een enorme rij voor het hokje waar ze snoep, limonade en ijsjes verkopen. Gompeltje heeft zo'n vreselijke hekel aan wachten. Bij de kleedhokjes duurde het al zo lang en nu zijn ze weer de klos. "Hoeveel kost een reep chocola?", vraagt Gompeltje aan Grotebroer. "De grote kosten een kwartje en de kleine een dubbeltje.", antwoordt Grotebroer. Gelukkig gaat het veel sneller dan ze hadden durven hopen, want bijna iedereen brengt lege flesjes terug en dan duurt het niet zo lang. Voor ze het weten zijn ze al aan de beurt. Gompeltje geeft heel stoer de flesjes aan de mevrouw in het hokje. Die wil hem vier dubbeltjes geven, maar dan zegt ie: "Ik wil vier kleine repen melkchocola kopen." Grotebroer is verrast: "Zo word je nooit rijk, Gompeltje." zegt ie. Maar Gompeltje weet het zeker, hij wil nu eens echt trakteren. Grotebroer moet de repen verstopt houden want hij wil straks pas trakteren als ze bij de fietsen zijn. En dan geeft z'n broer hem een dikke knuf.

Ze hoeven niet meer terug te lopen want de twee grote zussen komen er al aan met alle spullen. Bij de kleedhokjes is het nu nog drukker dan toen ze kwamen. "Daar beginnen we niet aan…", zegt Grotezus, "we trekken gewoon hierbuiten onze kleren over het zwemspul heen, want dat is toch al droog." En ze loopt al met Oudstezus naar de rekken waar de haken met kleding hangen. Grotebroer en Gompeltje lopen er opgelucht achteraan. Ze kunnen zich natuurlijk veel gemakkelijker thuis omkleden. Ze moeten wel even flink zoeken naar hun eigen haak. Zo vol hangt het er nog steeds. Gompeltje hoeft niet mee te zoeken, want zijn kleren hangen samen met die van Oudstezus op één haak.

En dan horen ze opeens een enorm gegil uit één van de kleedhokjes. "Iemand heeft een tientje van me gestolen!" wordt er geroepen. Ze herkennen heel duidelijk de stem van Greetje Smalle. Ze krijst het uit, zo kwaad is ze. "Daar moet ik nog een schoolboek voor kopen!", gilt ze. Er komt een badjuffrouw aangelopen en die bonkt op de deur van het kleedhokje waarin Greetje zo'n herrie maakt. "Hou daar eens mee op!" roept de badjuffrouw. Greetje doet het hokje open en ze is helemaal in tranen. De juffrouw probeert haar te kalmeren, maar ze zegt ook dat het niet slim is om geld in je kleren achter te laten. Greetje moet daarom alleen nog maar harder huilen. "Net goed.", zegt Grotezus, maar Gompeltje begint 'm te knijpen. Hij heeft net z'n korte broek over z'n zwembroek aangetrokken en het lijkt wel of hij het tientje kan voelen. Hij weet dat Greetje niet zo aardig is, maar dit vindt ie toch wel heel zielig.
Eventjes weet ie niet wat ie moet doen, maar dan loopt ie er naartoe. "Hee Gompeltje, wat ga jij doen?" hoort ie Grotezus nog roepen, maar dan is ie al bij Greetje en de badjuffrouw. Het tientje heeft ie al uit z'n broekzak gehaald. "Ik heb dit gevonden.", zegt ie. Greetje wordt er helemaal vrolijk van en ze geeft hem een dikke zoen. Dat vindt Gompeltje nou ook weer niet nodig, maar hij komt er niet onderuit. "Dat is nog eens een eerlijk jochie.", zegt de badjuffrouw, maar dat wil Gompeltje helemaal niet van dat mens horen. Hij houdt niet van badmeesters of juffrouwen omdat die altijd zo streng doen als je gewoon plezier aan het maken bent. Oudstezus is hem achterna gelopen, maar dat duurde even omdat ze eerst haar jurk goed moest aantrekken. Ze kijkt Greetje recht in de ogen. "Zo kan het ook…", zegt ze, "je weet wat we afgesproken hebben, hè." Greetje knikt weer en ze zegt ook weer niks, maar nu kijkt ze er wel veel aardiger bij.

Als ze bij de fietsenstalling zijn deelt Gompeltje de chocoladerepen uit. Grotebroer heeft ze hem weer teruggegeven en de grote zussen hebben daar niks van gemerkt. Grotebroer doet alsof ie net zo verrast is als de zussen. Gompeltje is nu weer helemaal blut natuurlijk, maar dat kan 'm niks schelen. Hij voelt zich hartstikke rijk omdat ie zulke leuke broers en zussen heeft.

Als ze weer thuiskomen is er heel iets anders aan de hand. Oudstebroer moet van Papa de huistelefoon weer afbreken. Papa heeft ontdekt dat je daarmee op zolder ieder telefoongesprek kunt afluisteren en eigenlijk nog veel meer gesprekken, zoals Grotebroer al bedacht had. Oudstebroer is net bezig om het kastje beneden weer van de muur af te schroeven. Papa vertelt dat het niet goed is om mensen stiekem af te luisteren. Hij weet wel dat Oudstebroer het niet zo slecht bedoeld heeft. Oudstebroer heeft de huistelefoon gewoon te goed gemaakt, vindt Papa, en dat zegt ie ook met bewondering. Oudstebroer moet er nog een knopje op zetten, waardoor je aan de ene kant alleen maar kunt horen wat er gezegd wordt als aan de andere kant dat knopje ingedrukt wordt.
Grotebroer kijkt een beetje spijtig, want hij had zich zo verheugd op het afluisterspel. Dat had ie al tegen Gompeltje verteld. Gompeltje vindt het ook jammer en Papa ziet dat de twee jongste broertjes het niet leuk vinden. "Er komt nog eens een tijd dat er overal microfoons en ook camera's hangen…", zegt Papa, "en dan kan niemand meer lekker doen wat ie zelf wil."
Gompeltje snapt het nog niet helemaal maar hij voelt wel dat z'n vader gelijk heeft.
Papa gaat nog even door: "Ik weet best dat jullie veel meer kattenkwaad uithalen dan nodig is…", zegt ie tegen Grotebroer en Gompeltje, "dat hoort er ook bij als je nog zo jong bent als jullie nu…" Mama staat er ook bij en schudt haar hoofd. "Man, daar ben ik het niet zo mee eens.", zegt ze, maar Papa gaat gewoon verder: "Je denkt toch niet dat ik vroeger zo'n lieverdje was?" Dit vindt Gompeltje raar, want iedereen noemt hem vaak een lieverd. Oudstezus zei het nog tegen hem bij de fietsenstalling van het zwembad. "Maar stel je eens voor dat jullie iets ondeugends willen doen en dat je moeder of ik dat meteen kunnen horen omdat we jullie kunnen afluisteren…" Mama wordt nu toch een beetje boos: "Je mag niet ondeugend zijn.", zegt ze, maar iedereen voelt dat Papa iets veel belangrijkers te zeggen heeft.

Gompeltje heeft z'n vader nog niet vaak zo fel meegemaakt. Eigenlijk is Papa alleen maar zo als ie ruzie heeft met Mama of als dominee Smalle langskomt. Papa kijkt naar Mama: "Als kind moet je ondeugend kunnen zijn…", zegt ie, "anders weet je later niet wat goed of slecht is."

Oudstebroer heeft al die tijd niks gezegd. Hij was maar bezig met het losschroeven van het kastje en in de ondertussen heeft ie het ook al opengemaakt. Maar nu kijkt hij Papa aan: "Waarom heb je dat vroeger nooit tegen ons gezegd?", vraagt ie aan Papa. Die moet daar eventjes over nadenken, maar dan heeft ie ook het antwoord: "Vroeger wist ik dat nog niet…', zegt Papa veel zachter, "maar nu ik zoveel boeken gelezen heb en ook veel heb kunnen nadenken weet ik dat het zo is." Papa vindt dat ie genoeg gezegd heeft en aan het gezicht van Oudstebroer kan zelfs Gompeltje zien dat die tevreden is met Papa's antwoord.
"We gaan met z'n allen iets drinken en daarna gaan we lekker eten.", zegt Papa.
Nou, daar heeft iedereen wel zin in na deze toespraak. Maar behalve Oudstebroer hebben ze allemaal hun zwemkleding nog aan als ondergoed en hier en daar begint dat toch te kriebelen en een beetje te schuren, wat niet lekker voelt. Oudstezus vertelt het en dan zegt Papa dat ie iedereen binnen een kwartier weer beneden verwacht. Mama zet het vuur maar even uit onder de pannen in de keuken.

Als ze allemaal weer beneden zijn wordt het bijna een feestje. Leuker nog, dit is gewoon een feestje. Er staan drankjes klaar en Mama heeft zelfs een paar kaarsjes opgestoken. Als Mama en Papa horen over het tientje dat Gompeltje gevonden heeft zijn ze heel tevreden. Gompeltje vertelt natuurlijk niet dat ie daar eerst heel andere plannen mee had. Hij mag zoals altijd naast Papa zitten en die houdt hem nu trots heel stevig vast. "Je bent een goeie jongen…", zegt ie, "en wat bijzonder dat het nu net van de dochter van de dominee was." Papa weet natuurlijk niks van wat er verder nog allemaal gebeurd is in het zwembad en niemand vertelt daar ook iets over. Grotezus zegt alleen maar dat het veel te druk was en dat je voor je het wist kopje onder ging omdat het zwembad wel een ton vol haringen leek. Gompeltje weet nog niet wat een 'ton vol haringen' is, maar hij weet maar al te goed dat ie flink kopje onder ging vanmiddag. Hij moet nu nog één geheim bewaren over wat er in het diepe bad gebeurd is en hij hoeft al niet meer stiekem te doen over dat gevonden tientje van Greetje.

Dan horen ze de brievenbus klepperen. "Wat zou dat nou zijn?", vraagt Papa zich af, "het is toch lang nog geen Sinterklaas?" Ze horen ook iemand heel snel weghollen. "Ik geloof toch dat ik Zwarte Piet hoor.", zegt ie. Grotezus gaat snel kijken en ze vindt een pakje op de mat van de voordeur. Ze pakt het in de kamer pas uit. Haar badpak zit er in en ze doet alsof ze daar heel verbaasd over is. Maar er rolt nog iets uit het pakpapier. Het is een stevig langwerpig ding in cadeaupapier en er zit een plakplaatje met engeltjes erop. "Voor Gompeltje, bedankt" staat erop geschreven. Hij mag het zelf openmaken. Er zit een grote chocoladereep in. Die moet Greetje nog in het zwembad voor hem gekocht hebben. Mama bekijkt het badpak van Grotezus. "Dat kun je deze winter nog best aan in het binnenbad…", zegt ze, "het ziet er nog prima uit." Maar ze ziet op tijd dat Grotezus deze opmerking niet leuk vindt. "Ach…", zegt ze, "misschien was ik vroeger wel net zo ondeugend als jullie."

10

Vandaag moet Gompeltje voor het eerst naar school. De school is eigenlijk al begonnen, maar Gompeltje is een paar dagen ziek geweest. Volgens de dokter worden kinderen wel vaker ziek als ze de eerste keer naar school moeten. Gompeltje vindt het helemaal niet leuk en bovendien heeft ie slecht geslapen vannacht. Het is prachtig weer en in de tuin staat hij een beetje beteuterd naar z'n zandbak te kijken. Z'n schepje en z'n emmertje, de houten vrachtauto en de zeef, daar kan hij nu niet mee gaan spelen. Daar komt Krabbeltje aangelopen. De poes geeft Gompeltje een paar kopjes tegen z'n been. "Jij hoeft vandaag niet naar school, hè boefkont..." zegt Gompeltje, en hij aait Krabbeltje. "Maaauw..." zegt Krabbeltje, en ze springt in de zandbak.

Krabbeltje krijgt soms wel twee keer per jaar een nestje met vier jonge Siameesjes. Het begint er akltijd mee dat Krabbeltje heel hard gaat mauwen. Hel lijkt wel of ie schreeuwt van de pijn. Dan komt er een grote Siamese kater bij Krabbeltje logeren in de bijkeuken. Gompeltje heeft wel eens aan zijn ouders gevraagd waarom die kater blijft slapen, maar daar kreeg hij niet echt antwoord op. 'Daar ben jij nog een beetje te klein voor...' zei Mama. Gompeltje liet het toen maar zitten. Hij vond het prachtig als er weer jonge poesjes waren. Krabbeltje was een echte moeder en ze paste heel goed op de kleintjes. Maar Gompeltje mocht altijd met ze spelen. Na acht weken zetten zijn ouders een advertentie in de krant en dan werden de poesjes verkocht, want Siameesjes waren heel veel geld waard.

Vorig jaar zat Krabbeltje op een dag steeds maar heel hard te mauwen en te krijsen. Gompeltje hoorde Papa tegen Mama zeggen dat die grote kater maar weer eens langs moest komen. "Ik weet niet of ik nog zo'n nest wil..." zei Mama, "het is zo'n gedoe en ik moet er altijd maar voor zorgen." Die nacht werd Gompeltje wakker omdat Krabbeltje in de bijkeuken opgesloten was en voortdurend zat te mauwen en te roepen. Het leek deze keer wel of ze zat te huilen. Buiten in de tuin zat een grote kater ook heel klaaglijk te schreeuwen. Gompeltje vond het zielig.
Hij was toen stiekem naar beneden gegaan en hij heeft de achterdeur opengedaan zodat Krabbeltje naar buiten kon. 's Ochtends vroeg liet hij Krabbeltje weer naar binnen en zo had niemand gemerkt dat de poes die nacht buiten geweest was. Maar het viel iedereen op dat Krabbetje niet meer de hele tijd zo huilend zat te mauwen. Mama was opgelucht. Maar Krabbeltje kreeg wel een steeds dikkere buik. Papa en Mama snapten er niks van, maar Gompeltje wel.

Na een aantal weken was er toch weer een nestje. Maar nu waren het geen kleine Siameesjes maar allemaal verschillende poesjes: een zwarte, twee lapjes en een rooie. Krabbeltje was net zo trots als anders en Gompeltje vond dit nog leuker dan alleen maar Siameesjes. "Bah!" zei z'n moeder, "die raken we nooit kwijt!" Gompeltje snapte daar niks van. "Kunnen we ze zelf niet houden?" vroeg ie. "Nee jongen, daar kan je moeder niet tegen." zei z'n vader en die ging daarna heel hard de krant lezen.

De volgende ochtend ging Gompeltje al weer heel vroeg naar het nestje kijken. Hij schrok zich een hoedje, want het zwarte poesje was weg. Z'n vader kwam de trap af en Gompeltje huilde: "Papa, Papa, het zwarte poesje is weg!" Z'n vader trok z'n jas al aan om naar z'n werk te gaan. "Het zwarte poesje is vannacht doodgegaan, Gompeltje...' zei z'n vader, "het zijn herfstkatten en die zijn nooit zo sterk." Gompeltje snapte het niet helemaal en hij ging maar in z'n zandbak spelen.

De volgende dag was één van de twee lapjes verdwenen en de dag daarop de andere. Toen had Krabbeltje alleen nog maar het kleine rooie poesje over. "Deze gaat toch niet dood, hè..." zei Gompeltje tegen z'n vader, deze is heel sterk!' Z'n vader zei niks, maar de volgende dag was het rooie poesje ook weg. Toen moest Gompeltje echt heel hard huilen. 'Hij was zo ziek vannacht..." zei z'n vader, "en daarom heb ik hem maar een beetje geholpen..." Gompeltje kon het bijna niet geloven. "Heb je hem doodgemaakt?" riep ie huilend, "Dat is gemeen!" en hij schopte zo hard als kij kon tegen de steentjes in de tuin. "Soms is het beter voor een jong poesje..." zei z'n vader 'want als het zo ziek is wordt het nooit gelukkig."

Hier staat Gompeltje aan te denken terwijl ie naar Krabbeltje kijkt, die lekker in het zand ligt te rollen. En nu moet hij verdorie naar school. "Niet meer in de zandbak spelen hoor!" roept zijn moeder, "Anders moet je straks weer schone kleren aan."
"Had ik ook maar een staart en vier poten…" denkt Gompeltje, "dan hoefde ik nooit naar school..." Gompeltje weet nu al zeker dat hij er niks aan zal vinden. Hij heeft al van Grotebroer gehoord hoe het is op school. Je moet heel lang achter mekaar stilzitten en van alles uit je hoofd leren. Gelukkig hoeft dat eerste twee jaar nog niet. "Zo proberen ze je d'r in te laten lopen..." bedenkt Gompeltje, maar eigenlijk had ie dat ook van Grotebroer gehoord.

Daar is Mamma al. "Ga je mee?" vraagt ze, "Je zult het vast heel leuk vinden." Maar Gompeltje heeft heel goed onthouden wat Grotebroer hem allemaal over school verteld heeft. "Ik wil niet naar die stomme school!" zegt Gompeltje, maar hij weet dat er niets anders op zit dan met z'n moeder mee te gaan.

De school is best ver weg maar toch gaan ze lopen. "Dan weet je alvast de weg voor later als je er alleen naartoe mag gaan…" zegt Mama, "en als je bij mij achterop de fiets zit dan onthoud je het nooit."
Er is wel een school veel dichter bij huis maar die hoort niet bij de kerk. Papa wilde Gompeltje eerst op die andere school doen, maar toen kwamen er allemaal andere moeders bij Papa en Mama langs, die ook van de kerk waren. En die hebben Mama en Papa uitgelegd dat het slecht met Gompeltje af zou lopen als ie niet naar de school van de kerk zou gaan. Mama heeft het toen goed gevonden hoewel Papa het eigenlijk onzin vond. Die andere school hoorde ook wel bij een kerk, maar niet bij dezelfde waar de familie altijd naartoe ging. "Als God bestaat is er maar één…", had Papa gezegd, maar Mama wilde geen ruzie met al die andere moeders. Papa wilde al helemaal niet nog meer ruzie en daarom vond ie het goed dat Gompeltje naar de school van hun kerk zou gaan.

Onderweg zien ze steeds meer kinderen met hun moeder. Daar loopt ook Walther met zijn oudste zus. Walthers vader en moeder zijn heel vaak op reis en dan past die zus op hem. "Hoi Gompeltje!", roept Walther, die altijd aardig tegen hem doet als er grote mensen bij zijn. "Zullen we doen wie er het eerste is?" Maar Gompeltje heeft daar helemaal geen zin in. Walther kan veel harder lopen dan hij en Walther wil altijd alleen maar wedstrijdje doen als hij zeker weet dat hij zal winnen. "Je mag tien tellen voorsprong", zegt Walther zo aardig als hij maar kan doen. Maar Gompeltje zegt niks terug.

Hoe dichter ze bij de school komen hoe meer z'n beentjes beginnen te trillen. Hij voelt dat hij ontzettend moet huilen, maar dan zal iedereen hem vast uitlachen en Walther zal hem daar nog dagenlang mee plagen.

Op het schoolplein is het een drukte van jewelste. Honderden kinderen zijn er al. Zoveel heeft Gompeltje er nog nooit bij elkaar gezien. Het lijkt wel of ze allemaal schreeuwen. Zo'n herrie is het op het plein. Gompeltje knijpt heel hard in de hand van z'n moeder. Daar komt de juffrouw op hem af. "Zo..." zegt ze, "dus jij bent Gompeltje... Ik heb gehoord dat jij zo'n leuk poesje hebt..." Maar Gompeltje zegt niks terug. Hij is helemaal ondersteboven van al die schreeuwende kinderen om hem heen. "Hoe heet jouw poesje?" probeert de juffrouw. Maar Gompeltje houdt z'n kaken stijf op elkaar. De juf aait hem over z'n bolletje. "Hee Gompeltje, ben je je tong verloren?" plaagt ze hem. Maar Gompeltje zegt niks terug.
Mama staat er een beetje moeilijk bij te kijken. "Gaat u maar naar huis, mevrouw…" zegt de juf, "dit hebben ze wel vaker de eerste dag..."

De schoolbel gaat. "Ga je met me mee, Gompeltje?" zegt juf, "Dan zullen we voor jou eens een mooi plaatsje uit gaan zoeken..." En samen lopen ze de school in. Z'n moeder heeft zich al omgedraaid.

11

Alle kinderen zitten al in de klas als Gompeltje met de juf binnenkomt. "Hallo jongens en meisjes,", zegt de juffrouw, "dit is Gompeltje en die komt vandaag voor het eerst." Gompeltje kijkt bang de klas in maar hij is ook boos omdat ie hier zomaar naartoe gestuurd is. "Dag Gompeltje!", roepen de kinderen in koor. "Gompeltje is een beetje verlegen...", zegt de juf, "maar dat gaat vanzelf over." Gompeltje kijkt naar z'n schoenen. "Ga maar hier vooraan naast Walther zitten, Gompeltje, want ik heb begrepen dat jullie vriendjes zijn.", zegt Juf. Gompeltje doet het maar. Hij snapt best waarom Walther alleen zit, want Walther is een rotzak, vindt ie.

Zo, nu gaan we eerst met z'n allen een liedje zingen"" zegt Juf, "Drie kleine kleutertjes die zaten op een hek!" En de hele klas begint te zingen. Maar de juf hoort een diep gebrom er doorheen: "Hm, hm, hm, hm, hmmm..." doet Gompeltje. Het klinkt zo akelig dat juf de kinderen laat stoppen met zingen. "Gompeltje, wat is er met je aan de hand, waarom zing je niet mee?" Gompeltje zegt niks. "Geef mij eens normaal antwoord!", zegt de juf nu veel strenger. "Hm, Hm, Hm...", doet Gompeltje weer. "Gompeltje, doe niet zo gek!" roept juffrouw nu. Maar Gompeltje gaat gewoon door: "Hm, hm, hm..." en hij kijkt naar z'n handen, waar ie zo graag mee in de zandbak speelt. "Hou daar mee op!", roept Juf en ze wordt nu echt boos.

"Gompeltje heeft uit de lijmpot gesnoept..." zegt Walther, "en nu zit z'n mond dichtgeplakt." Alle kinderen moeten lachen. "Hm, hm, hmmm!" neuriet Gompeltje als iedereen uitgelachen is en hij doet het lachen na. "Hm, hm, hmmm!" Het klinkt als "Ha, ha haaa!" Juf wordt er helemaal gek van. "Gompeltje, als je hier niet onmiddellijk mee ophoudt, dan stuur ik je weer naar huis!" Gompeltje kijkt haar nu voor het eerst weer even aan:
"Hmmm...!" doet ie nu en het klinkt als "Lekker...!" Nu wordt er weer gelachen in de klas. "'Gompeltje, ik geef je nog één kans!" roept juf wanhopig, 'Zeg eens hoe oud je bent." Probeert ze. "Hm, hm, hm, hm." bromt Gompeltje. "Vier jaar dus..." zegt Juf, "en hoe oud is je moeder?" Dat had ze beter niet kunnen vragen, want Gompeltje gaat nu heel lang achter mekaar "'Hm" zeggen. De klas ligt dubbel van het lachen en zelfs Walther kijkt vol bewondering naar Gompeltje.
"Nou Gompeltje, je kunt in ieder geval al heel goed tellen." Juf probeert het nog maar eens op een andere manier. "Weet jij al hoeveel twee plus drie is?" Gompeltje knikt: "Hm, hm!" zegt ie en dat klinkt als "Ja hoor!" Maar hij "hm't" niet het antwoord.

Juf krijgt er nu echt genoeg van. "OK jongens en meisjes, we trekken ons hier niets van aan, en we gaan allemaal een mooie tekening maken." Ze deelt tekenpapier uit. "Iedereen mag een dier tekenen en je mag zelf kiezen welk dier." Alle kinderen beginnen met tekenen, behalve Gompeltje. Hij maakt met zijn potlood gaatjes in het papier zodat het een masker wordt. Hij kan er doorheen kijken en voor z'n neus en z'n mond heeft ie ook gaatjes gemaakt en hij houdt het voor z'n gezicht. "Hm,hm..." bromt Gompeltje door z'n masker. "Ik geloof dat we een heel bijzonder dier in de klas hebben." zegt Juf, die het maar eens met een grapje probeert. Maar Gompeltje draait zich om naar de andere kinderen in de klas en door z'n masker doet hij de juffrouw na met al z'n 'ge-hm...': "Hm, hm, hm..., hm, hm, hm, hmmm, hm, hm, hm, hm, hm, hm, hm, hm, hm..." De juffrouw heeft dit nog nooit meegemaakt. De kinderen liggen slap van het lachen en één meisje moet er zelfs van in haar broek plassen. "Nou is het afgelopen!" schreeuwt de juf, en ze wil Gompeltje een draai om z'n oren geven. Net op tijd bedenkt ze zich. Het meisje dat in haar broek geplast heeft moet nu huilen omdat de vloer onder haar stoeltje helemaal nat wordt. Een ander jongetje heeft ook een masker van z'n tekening gemaakt en kijkt er door naar het arme meisje en bromt ook "Hm, hm..." En dat klinkt als "Ojee...!" En dan beginnen steeds meer kinderen te 'Hm-en'.
Het wordt de juf duidelijk teveel. Maar ze moet eerst het meisje helpen, dat in d'r broek geplast heeft. Ze sleurt het meisje mee naar de WC en in de klas wordt het nu pas echt feest. Gompeltje heeft zijn masker opgerold zodat het nu op een toeter lijkt en de rest doet dat ook. Als de juf met het meisje terugkomt 'hm-en' alle kinderen "Drie kleine kleutertjes, die zaten op een hek..."

Inmiddels is ook het hoofd van de school op de herrie afgekomen. "Wat is hier aan de hand, juffrouw Wildschut?' roept hij totaal verbaasd, "Kunt u niet eens een kleuterklas rustig houden?" Juf begint bijna te huilen: "Dit kind, meneer IJzenga, dit kind Gompeltje is verschrikkelijk!... hij moet naar een kinderpsycholoog!"

Een uurtje later zit Gompeltje weer in de zandbak te spelen en Krabbeltje zit naast hem. "Krabbeltje, weet jij hoeveel twee plus drie is?" vraagt Gompeltje. "Mauw..." zegt Krabbeltje. "Bijna goed..." zegt Gompeltje, "maar dan vijf keer."

12

Als de middag bijna voorbij is komt Papa thuis. Gompeltje zit nog steeds lekker in de zandbak te spelen. "Hoe was je eerste dag op school?" vraagt Papa nadat hij Gompeltje een zoen gegeven heeft. "'k Vond er niks aan." zegt Gompeltje, "het was d'r veel te druk." Papa moet om Gompeltje lachen, "vroeger had ik ook zo'n hekel aan school, maar dat gaat vanzelf over, hoor. "Gompeltje kijkt hem aan: 'Geloof ik niks van." zegt ie. "Natuurlijk wel…" zegt Papa, "over een paar dagen vind je het hartstikke leuk." Dan is het even stil. "'t Is een stomme school." zegt Gompeltje terwijl hij naar de grond kijkt.
"Nou nou, kleine brompot..." zegt Papa, "kom, vertel me eens wat je vandaag geleerd hebt." Gompeltje hoeft daar niet lang over na te denken. "Dat ik nooit naar school hoef." zegt ie triomfantelijk.

Mama komt er aan. "Ik ben bang dat hij gelijk heeft," zegt ze, "ik kon hem na een half uurtje al weer ophalen en volgens de juffrouw moet hij naar een kinderpsycholoog." Papa begint te begrijpen dat het allemaal echt waar is. "Wat krijgen we nou?", roept ie, "Gompeltje, wat is er met jou aan de hand?"
"Ik hoef niks te leren...." zegt Gompeltje, en hij pakt z'n schepje en begint heel hard in de zandbak te graven, "als ik groot ben word ik tuinman.

Papa begint boos te worden. "Gompeltje, als jij niet naar school gaat, dan word je later een heel dom mannetje!" Maar Gompeltje zegt niks terug. Hij pakt z'n gietertje en loopt er mee naar de kraan. 'Gompeltje, wil je wel eens naar me luisteren!", roept Papa nu. Maar Gompeltje laat rustig het gietertje vol met water lopen. "Alle planten hebben dorst." zegt ie, en hij loopt met de zware gieter de tuin in. "Gompeltje kom hier!" Papa schreeuwt het nu uit. "Hallo bloemetjes, hoe was het vandaag op school?" zegt Gompeltje terwijl hij de plantjes water geeft. "Laten hem maar even, we gaan over tien minuten eten," zegt Mama, "ik denk dat hij een beetje in de war geraakt is op school." Papa gaat dan ook maar naar binnen om voor zichzelf een jenevertje in te schenken.

Het is weer een hele drukte als iedereen aan tafel zit. Gompeltjes broers en zussen willen allemaal tegelijk vertellen wat ze vandaag meegemaakt hebben. "Mag ik even stilte!" zegt Papa, "ik moet jullie iets vertellen." en hij tikt met zijn mes tegen z'n bord. Eindelijk is het stil. "Gompeltje heeft besloten dat hij niet naar school hoeft…" zegt Papa, "hij wordt later tuinman." Al z'n broers en zussen moeten lachen, maar Papa praat gewoon door: "Ik ben trots op Gompeltje...", en nu wordt het weer stil, "vroeger had ik er ook zo'n hekel aan, maar ik ben altijd keurig naar school gegaan..." Papa kijkt Gompeltjes broers en zussen één voor één aan. "en jullie zijn altijd net zo braaf geweest..." Het is nu doodstil aan tafel. Niemand durft nog een hap te eten en Mama kijkt naar haar man of hij gek geworden is.
"Hier aan tafel zit een held..." gaat Papa verder terwijl hij Mama en de andere kinderen een knipoog geeft. "Applaus voor Gompeltje!'" En iedereen klapt nu voor hem. Hij begint te blozen en als het applaus voorbij is kijkt iedereen hem aan. "Nou Gompeltje," zegt vader, "vertel ons nu maar eens hoe het je gelukt is om op je allereerste dag al van school gestuurd te worden." Maar daar heeft Gompeltje niet zo'n zin in. "Ik heb honger!" zegt ie.

's Avonds vertelt Papa Gompeltje een verhaaltje voor het slapen gaan. Het gaat over een bijtje:

Bijtje Edward

Edward was maar een klein bijtje. Hij woonde met zijn moeder de koningin en zo'n duizend broertjes en zusjes in de schuur van een oude verlaten boerderij. De verwilderde tuin stond vol met allemaal verschillende bloemetjes. Dat krijg je als mensen de tuin niet meer bijhouden: wilde rozen, paardebloemen, aardbeien, boterbloemen en nog veel meer, alles stond kriskras door mekaar en het zag er vrolijk uit.

"Ik word toch lekker tuinman!" lacht Gompeltje.

Bijtjes zijn, zoals je wel zult weten, gek op honing, en alle bijtjes hadden dan ook meer dan genoeg te eten. Elke dag zaten ze, zolang als de zon maar wilde schijnen, tussen de bloemmetjes om maar zoveel mogelijk nectar op te halen, en elke avond als ze gingen eten was het een gesmak van jewelste in die oude schuur.
Edward vond dit eigenlijk helemaal niet leuk, want hij hield niet van honing. Hij zei dat hij honing veel te zoet vond en dat hij daar maar zere tandjes van kreeg. En elke avond bij het eten moest moeder de koningin de honing bij hem naar binnen proppen en daar had ze het met zoveel kinderen eigenlijk veel te druk voor.

"Mama heeft het ook heel druk, hè..." zegt Gompeltje, "en die heeft maar vijf kinderen."

Als Edward 's avonds in zijn bedje lag, begon hij soms wel eens zachtjes te huilen, en dan dacht ie: "BZZZ... ik wou dat ik honing ook lekker vond", maar dan kreeg hij al gauw een duw in z'n rug van het broertje dat naast hem lag. Die zei dan dat hij stil moest wezen, want bijtjes horen flink te zijn en mogen eigenlijk niet huilen.

Nu zul je je misschien afvragen wat ons bijtje dan wèl lekker vond. Tsja... dat was nu juist het rare, want dat wist Edward zelf ook niet.

"Ik weet wel wat ik lekker vind...' zegt Gompeltje, 'Patat met mayonaise!"

Op een dag ging Edward niet met de andere bijtjes mee om honing te halen, maar trok hij er in z'n eentje op uit.
Hij vloog 's morgens al heel vroeg naar buiten en na een lange tocht kwam hij bij een weiland. Daar stond Marietje de koe heel rustig over het hek te kijken naar de auto's die langsreden.
Edward ging zomaar op Marietjes neus zitten.

-"BZZZ... Dag Marietje!", zei Edward.
-"MAAHOE... Dag Edward," zei Marietje, "Wat kom je doen?"
-"Vind jij honing lekker, Marietje?", vroeg Edward.
-"HOEUUH...", zei Marietje, en ze dacht diep na.
-"Krab eens met je pootjes onder mijn linkeroog, dan kan ik altijd veel beter nadenken."

Edward krabbelde zo hard als ie kon onder Marietjes oog, dat wel drie keer zo groot als hijzelf was.

-"HOEUH... Goed zo," zei Marietje, Tja, eens even kijken, honing... ik heb twee jaar geleden wel eens honing gegeten geloof ik, of was dat hagelslag?"

Edward zuchtte diep.

-"BZZZ... zo komen we niet verder," zei die, "wat vind jij nou lekker?"
-"Eens even denken," sprak Marietje, "wat heb ik gisteren ook al weer gegeten? HOEUUH... o ja, ik weet het alweer, gras natuurlijk.. Hee Edward, waar ga je ineens naartoe?"

Edward luisterde al niet meer. Hij was op een grasstengel gaan zitten en beet er eens flink in. Na een paar happen spuugde hij het al weer uit.

-"Bah!", riep ie,"'wat vind je daar nou lekker aan?"
-"Tsja,", zei Marietje, "ik weet het eigenlijk niet, maar ik eet het iedere dag."

"Nou," dacht Edward, "aan zo'n domme koe heb ik ook niets." En hij vloog maar weer weg. Marietje schudde haar kop en ging maar eens lekker liggen om het gras van de vorige dag te herkauwen.

Toen hij weer een tijdje gevlogen had, kwam Edward een hondje tegen.

-"BZZZ... dag hondje!" zei Edward.
-"Dag bijtje!" blafte het hondje.
-"Wat vind jij lekker, hondje?" vroeg Edward.
"'WRRRAUW... vlees!" zei het hondje.
-"Mag ik het eens proeven?" vroeg Edward.
-"Oh jawel hoor," zei het hondje, "ga maar op mijn rug zitten, ik was net van plan om naar de slager te gaan."

Edward moest zich goed vasthouden want het hondje liep heel hard terwijl hij ook ineens bij een boom kon stoppen om er aan te ruiken. Na een poosje kwamen ze in het dorp bij de slager. De slager was een dikke vriendelijke man met rooie wangen. Hij lachte tegen iedereen en de hondjes kregen altijd een stukje worst.

"Ik krijg ook altijd een stukje worst bij de slager." zegt Gompeltje, die een beetje slaperig begint te worden.

-"WAUW,WAUW!" riep het hondje tegen de slager.
-"Zo,zo jongen..." zei de slager, "kom jij weer eens een stukje worst halen? Hier, alsjeblieft!" En hij gooide een schijfje leverworst in de lucht. Het hondje hapte ernaar en slikte het in een keer door.
- Vooruit, hier heb je nog een stukje." lachte de slager, en hij hield de leverworst in de lucht zodat het hondje op zijn achterpoten moest gaan staan om erbij te kunnen. Het hondje sprong omhoog en 'Hap', weg was de worst.

-"BZZZ... ik geloof dat ik een beetje misselijk word," zei Edward, die zich nog steeds aan de haren op de rug van het hondje vasthield. "Ik zou toch mogen proeven, maar je hebt niks voor mij overgelaten."
-"Ojee," zei het hondje, "ik was je helemaal vergeten. Nou dan moet je morgen nog maar eens langskomen want vandaag krijg ik niks meer."
-"Ik zie nog wel," zei Edward, "zo lekker ruikt die worst nou ook weer niet." en hij vloog weer verder.
-"WRAUW... je weet niet wat je mist!" hoorde hij het hondje nog roepen, maar hij was alweer op zoek naar iemand anders, die hem kon helpen.

"Krijgen we weer een nieuwe hond?" vraagt Gompeltje en hij legt z'n hoofd tegen z'n vaders schouder. Maar Papa vertelt gewoon verder:

Edward kreeg dorst en vanuit de lucht zag hij bij een huisje een regenton. Daar zou hij vast en zeker wat water kunnen drinken. Tussen de muur van het huisje en de regenton had een grote dikke spin zijn web gemaakt.

-"BZZZ... Dag spin, vind je het goed dat ik even wat water uit de ton drink?"
-"Maar natuurlijk lief bijtje," zei de spin, "ga gerust je gang. Wil je ook niet wat eten?"
-"Graag'' zei Edward, "maar ik weet niet wat ik lekker vind."
-"Probeer eens een stukje van mijn web," zei de spin, "het is toch groot genoeg, dat kan ik zelf nooit helemaal opeten."
-"Nee dank je," zei Edward, dat ziet er helemaal niet lekker uit. Maar eh... lust jij honing, spin?"
-"Oh, dat vind ik heerlijk," zei de spin, "wil je niet een beetje nectar voor me halen? In de tuin staan bloemen genoeg."
"Nou ja," dacht Edward, "als ik van zijn water mag drinken, dan kan ik hem daar best wat nectar voor teruggeven."

Edward vloog naar de tuin en uit de eerste de beste bloem, een viooltje, zoog hij een voorraadje op.

-"Je gaat toch niet weg, hè," riep de spin vanuit zijn web. Maar Edward kwam al weer aangevlogen en ging op de rand van de regenton zitten.
-"Oh wat geweldig van je dat je nectar voor me gehaald hebt!", sprak de spin met zijn liefste stemmetje. "Ik hou toch zoveel van kleine bijtjes. Kom toch wat dichterbij, hier in mijn web, dan kunnen we de nectar samen opdrinken."

Opeens moest Edward denken aan wat zijn moeder de koningin hem een keertje verteld had: "Kijk uit voor spinnen, lieve jongen, want die willen jou graag opeten, ook al doen ze of ze je beste vriend zijn."

-"kan jij vliegen spin?" vroeg Edward.
-"Nee lief bijtje, want ik heb niet van die mooie vleugeltjes als jij."
-"Gelukkig maar," zei Edward, "BZZZ... ik ga maar weer eens. Dag spin!"

gompeltje, spin

Edward vloog een stukje omhoog en bleef als een helicopter boven het web hangen. Toen liet hij de nectar naar beneden vallen. Het kleverige spul viel boven op de spin z'n kop.

-"Alsjeblieft" zei Edward, "dat is nog voor jou."
-"Bweeh,"riep de spin, "ik hou niet eens van nectar!"
-"En ik hou niet van spinnen!" riep Edward, en hij vloog er snel vandoor.

Edward begon een beetje moe te worden en het liefste wilde hij naar huis terug. Maar ja, nu wist hij nog steeds niet wat hij lekker vond.

"Wat een gemene spin!" geeuwt Gompeltje.

Edward vloog over het dorp, waar hij de slager met zijn vrouw in de tuin een boterhammetje zag eten. Een stukje verderop zag hij in een parkje het hondje met z'n baasje spelen. De baas gooide een tennisbal in de vijver en die haalde het hondje er weer uit.
In het weiland zag hij Marietje, die lekker in het gras naar de zonsondergang lag te kijken. Waarom kon iedereen toch zo tevreden zijn met het leven en Edward niet?

Het begon donker te worden en Edward vloog weer naar de schuur van de oude vervallen boerderij. Alle bijtjes waren al lang weer binnen en moeder de koningin zei dat ze ontzettend blij was dat ze Edward weer zag. Ze had zich erg ongerust gemaakt.
Iedereen wilde van hem horen wat hij allemaal meegemaakt had en Edward vertelde en vertelde maar. Vol bewondering luisterden de andere bijtjes naar hem. Edward had honger gekregen en terwijl hij vertelde zat hij zomaar honing te eten. Hij vond het niet eens vies, de honing smaakte naar avontuur.

"Blijf jij nog maar een jaartje thuis hoor." zegt Papa tegen Gompeltje. "Dan ga je lekker voor de tuin zorgen. Ik zal je het wel leren. Volgend jaar heb je vast wel zin om naar school te gaan. Net als Edward, die nu wel honing lust."

Als Mama hem naar bed brengt moet Gompeltje altijd nog een gebedje opzeggen, maar van Papa hoeft dat niet. Gelukkig maar want Gompeltje valt bijna in slaap. "Welteknusten..." zegt ie.
"Welterusten" zegt Papa, "neus in 't kussen, neus in de veren, morgen eten we lekkere peren." En dan slaapt Gompeltje al.

13

Aan de andere kant van het huis woont een rare buurman. Meneer Stronck heet ie en die man moet altijd lachen om dingen, die Gompeltje helemaal niet grappig vindt. De buren hebben ook een Siamese poes, Felix, de moeder van Krabbeltje.
Een jaartje geleden was Gompeltje bij meneer en mevrouw Stronck op bezoek en hij was ontzettend nieuwsgierig naar wat er bij Felix onder haar poepgaatje zat. "Geen piemeltje natuurlijk, maar wat dan wèl?", dacht Gompeltje terwijl hij Felix van achteren optilde om eens goed te kunnen kijken hoe het zat. Meneer Stronck kreeg daar helemaal de slappe lach van. Gierend sloeg die man zich op z'n knieën en daarom zette Gompeltje de poes maar weer gauw neer. Gompeltje vond meneer Stronck een stomme man.

Meneer Stronck was ook jaloers op de prachtige appelboom van de familie Gompel, waar volgens Gompeltje de lekkerste appeltjes van de hele wereld aan groeien. Meneer Stronck heeft er een paar jaar geleden zelf ook één geplant. Het is nog maar een klein boompje, maar dit jaar zitten er twaalf appeltjes aan, precies dezelfde appeltjes als van de Gompels. Dat vindt Gompeltje ook stom. Waarom moest meneer Stronck hen na-apen en nu hebben zij niet alleen de lekkerste appeltjes van de hele wereld meer.
Meneer Stronck is ontzettend trots op z'n jonge appelboom. Hij is zo trots dat hij iedere ochtend heel vroeg z'n twaalf appeltjes telt. "Zeker bang dat er één gepikt is…", denkt Gompeltje vaak als hij buurman tot twaalf ziet tellen, "misschien moet ik dat een keer doen, en me dan verstoppen en kijken hoe hij schrikt." Maar Gompeltje weet zeker dat hij of Grotebroer dan als de schuldige aangewezen zullen worden, dus doet ie het maar niet.

Papa weet natuurlijk ook dat meneer Stronck iedere ochtend trots voor z'n appelboompje staat te tellen. Hij moet daar altijd vreselijk om lachen als meneer Stronck het niet ziet. Vandaag maakte Papa Gompelje al heel vroeg wakker. "We gaan een grap uithalen met meneer Stronck…", zei Papa, "kleed je gauw aan, dan gaan we naar buiten." Gompeltje trok zo snel als hij kon z'n kleren aan over z'n pyjamaatje. Zo snel was het hem nog nooit gelukt.
Samen slopen ze de tuin in. Het was al bijna licht en bij de appelboom tilde Papa Gompeltje op. Hij moest een appeltje plukken. "Ga jij op de uitkijk staan…", zei Papa, "meneer Stronck mag niks merken." en hij stapte heel voorzichtig over het hekje tussen de twee tuinen. Met een heel dun ijzerdraadje hing hij het appeltje tussen de twaalf appeltjes van meneer Stronck in zijn boompje. Je zag er niks van dat het nep was. "Laten we in de badkamer door het gordijntje gaan kijken…", fluisterde Papa toen hij weer terug was, "dan kan hij ons niet zien en kunnen wij wel naar hem koeleloeren ."

Eventjes later zitten ze nu rustig in de badkamer bij het raam te wachten tot meneer Stronck naar buiten komt. "Wanneer vertel je me weer een verhaaltje?", vraagt Gompeltje. "Ik heb een heel lang verhaal verzonnen…", zegt Papa, "vanavond begin ik met vertellen, maar dan zal ik iedere avond een stukje vertellen, want anders duurt het veel te lang."
Gompeltje begint te glimmen van geluk. "Je kan het toch ook in één keer vertellen…", probeert die, "dan ga ik gewoon wat eerder naar bed?" Maar z'n vader heeft hem natuurlijk wel door. Gompeltje wil nooit eerder naar bed. Hij wil altijd zo lang mogelijk opblijven als het maar kan.

"Het is juist veel spannender om een verhaal in stukjes te horen…", zegt Papa, "iedere avond weer een beetje, dan kan je de hele volgende dag fantaseren hoe het verder gaat. Dat heet een vervolgverhaal, Droppie."

Gompeltje weet dat als z'n vader hem 'Droppie' noemt, hij het opperbest naar z'n zin heeft en op zo'n moment heel veel van hem houdt. Papa en Mama doen de laatste tijd ook weer heel lief tegen mekaar, en dan zijn ze ook liever tegen Gompeltje. Dat is een poosje heel anders geweest. Toen ging Mama vaak 's avonds weg en kwam ze de volgende ochtend vroeg pas weer thuis. Papa had Gompeltje in die tijd wèl verhaaltjes verteld voor het slapengaan, maar nooit noemde hij hem 'Droppie'. Maar de laatste tijd is het weer veel leuker. Soms maken Papa en Mama zelfs samen een dansje in de keuken.

Er was kort geleden wel een rare nacht, toen Gompeltje niet kon slapen en hij hoorde dat Papa en Mama nog wakker waren in hun slaapkamer. Hij wilde naar binnen gaan om te vertellen dat hij niet kon slapen, maar toen hij de deur zachtjes opendeed sloeg z'n vader die weer heel hard tegen z'n neus dicht. Dat deed ontzettend pijn. De volgende morgen was Papa heel erg lief voor Gompeltje. Hij nam hem mee achter op de fiets naar de ijswinkel en daar mocht Gompeltje het spannendste ijsje uitkiezen, dat hij maar kon bedenken.

Toen ze weer thuiskwamen deed Mama heel giechelig tegen Papa terwijl ze worteltjes stond te schrapen voor het eten. Er zat er eentje tussen, eigenlijk waren het er twee, die aan mekaar gegroeid waren. Ze zaten alleen vanboven aan mekaar vast en tussen waar ze uit elkaar gingen was een nieuw, heel klein worteltje gegroeid. Het waren net twee benen met een piemeltje. "Wat is de natuur toch mooi!", lachte Mama tegen Papa.

Hier zit Gompeltje aan te denken terwijl z'n vader hem zachtjes knuffelt. "Als ik een Droppie ben, dan ben jij een grote droptoffee…", zegt ie, "Ć³f een dropveter, of een muntdrop, maar dan van een Rijksdaalder of een droplollie…, of een hele grote zak met katjesdrop…", wil hij eigenlijk ook nog zeggen. Maar dan moet hij ineens denken aan het nestje met de jonge katjes, die allemaal dood waren gegaan. Dan zegt Papa opeens: "Stil!…" en Gompeltje slikt z'n laatste woorden over het katjesdrop in. "Daar komt buurman naar buiten." fluistert Papa.
Meneer Stronck loopt zoals altijd kaarsrecht en trots z'n tuin in naar het jonge appelboompje. Hij begint meteen met tellen en tot z'n zichtbaar grote verbazing telt hij nu tot dertien, in plaats van twaalf. Papa heeft het valse appeltje zo goed opgehangen en het lijkt zo sprekend op de andere twaalf appeltjes, dat meneer Stronck niks doorheeft. Hij blijft maar tellen, krabt zich achter z'n oren en loopt weer naar binnen.

"Die gaat een aspirientje slikken.", zegt Papa, die zit te stikken van de lach. Maar daar is buurman al weer. Hij heeft een fototoestel gehaald en begint z'n boompje van alle kanten te fotograferen. "Straks maakt ie er nog een bedevaartsoord van.", hikt Papa tegen Gompeltje. Gompeltje moet ook heel erg lachen, maar hij weet nog niet wat dat betekent, een bedevaartsoord. "Dat is een plek waar een wonder is gebeurd, Droppie, daar komen dan heel veel mensen naartoe omdat ze geloven dat ze daar weer beter worden als ze heel erg ziek zijn."
Meneer Stronck begint weer opnieuw met tellen. Hij wordt er helemaal gek van. Dat ziet Gompeltje zo, want meneer Stronck veegt voortdurend het zweet van z'n voorhoofd, terwijl het nog heel koud is buiten.

Een uurtje later moet Papa naar z'n werk en Gompeltje besluit om de hele dag in de tuin te gaan spelen omdat hij niets wil missen. Hij wil zien hoe meneer Stronk steeds maar weer naar z'n appelboompje loopt om opnieuw te gaan tellen. Terwijl hij met z'n kruiwagentje door de tuin loopt "hm't" hij weer het liedje van z'n eerste en voorlopig laatste schooldag: 'Drie kleine kleutertjes, die zaten op een hek…' Meneer Stronck kan het horen, maar deze keer krijgt hij niet de slappe lach.

Die avond voor het slapen vertelt Papa Gompeltje het eerste stukje van het nieuwe verhaal:

Woutertje, het kleine witte beertje

Woutertje was een heel klein wit beertje. Hij woonde samen met zijn vader en moeder en met zijn twee broertjes en drie zusjes in het Appeltjesbomenbos. Zijn vader, die Berend heette, was de oudste en sterkste beer van het hele bos. Hij had een dikke bruine vacht met lange haren, die al een beetje grijs werden. Want zo gaat dat als beren wat ouder worden. Woutertje was maar wat trots op zijn vader. Aan iedereen, die het maar horen wilde, vertelde hij dat Berend de baas van het hele Appelbomenbos was. En dat was ook wel zo.

gompeltje - woutertje kleine witte beer

"Jij bent ook de baas hè Papa…" zegt Gompeltje, maar Papa vertelde gewoon verder.

Woutertjes moeder Bernadette was veel jonger dan z'n vader, wel vijf jaar jonger en ze had een prachtige zachte spierwitte vacht en mooie lieve blauwe ogen. Ze was geboren in een circus, waar de circusmensen haar allerlei kunstjes geleerd hadden. Zo kon ze op een fiets met maar één wiel rijden en ze kon ook op haar achterpoten staan met een grote bal in haar klauwen, die ze dan omhoog gooide en ook weer opving.
Al gauw, toen ze nog heel jong was, moest ze haar kunstjes aan het publiek van het circus laten zien. Maar als het dan afgelopen was, werd ze weer in een veel te kleine kooi gestopt.
Bernadette vond het dan ook helemaal niet leuk bij het circus en op een dag, heel lang geleden, is ze ontsnapt en zo snel als ze kon naar het Appeltjesbomenbos gevlucht. Daar leerde ze Berend kennen en ze werden verliefd op elkaar.

"Jullie zijn ook weer verliefd hè Papa…" lacht Gompeltje, maar hij krijgt geen antwoord.

Elke avond, als Woutertje en zijn broertjes en zusjes moesten gaan slapen, dan kwamen Berend en Bernadette hun kinderen nog even welterusten knuffelen. En als de jonge beertjes er om vroegen, en dat was altijd zo, dan vertelde Bernadette nog een verhaaltje. Ze vertelde meestal over de reizen die ze vroeger met het circus gemaakt had, maar het mooiste verhaal was toch wel hoe ze daar ontsnapt was. Daar kregen de jonge beertjes nooit genoeg van.

Iedere keer als Bernadette 's avonds eten gekregen had, kwam er een klein meisje van het circus bij haar kooi zitten. Eerst keek het meisje alleen maar naar haar, maar later ging ze tegen haar praten of zelfs een liedje voor haar zingen. Bernadette ging heel veel van het meisje houden.
Toen het meisje wat groter was begreep ze dat het vreselijk was voor Bernadette om bijna altijd opgesloten te zitten in zo'n klein hok. Ze heeft toen de sleutel van de kooi gepikt en het traliehek losgemaakt. Daarna is ze snel weggehold en heeft ze de sleutel weer teruggelegd waar die hoorde.
Voor Bernadette was het niet gemakkelijk om te bedenken wat ze zou doen. Ze zou er vandoor kunnen gaan, maar ze wist niet waar naartoe, en bovendien zou ze dan het lieve meisje nooit meer zien. Maar ja, in het circus blijven dat leek haar ook niks en toen is ze toch maar heel hard gaan rennen. Ze heeft nog één keertje omgekeken. Ze zag dat het meisje naar haar zwaaide en wist toen dat het goed was wat ze gedaan had. Het meisje was blij, en... "jullie kunnen ook blij zijn" zij Bernadette dan tegen de jonge beertjes, "want anders zou ik jullie hier nu geen verhaaltjes kunnen vertellen."

Woutertje vond dat zijn moeder de mooiste en de liefste berin van heel de wereld was. Dat wist hij natuurlijk niet zeker, want hij was nog nooit verder weg geweest dan de Grote Vijver aan de rand van het Appelbomenbos. Maar alle andere dieren in dat bos vonden Bernadette ook de leukste moeder die ze kenden.

"En nou gaan we "welteknusten" zeggen…", zegt Papa, "morgenavond vertel ik je meer." En hij geeft Gompeltje een zoen. "Welteknusten…" zegt Gompeltje, "Je bent een dropkikker!"

14

Het is alweer een week later en Gompeltje heeft heel hard in de tuin gewerkt en nu speelt ie in z'n eentje in de zandbak. Er wonen bijna geen kinderen van Gompeltjes leeftijd in de buurt. Walther en die twee meisjes, die er wel wonen, daar wil Gompeltje niet meer mee spelen en bovendien zitten die nu op school. Daarom is Gompeltje heel vaak alleen.

Z'n vader heeft nog steeds niet verder verteld over Woutertje, het kleine witte beertje. Gompeltje vindt dat stom, maar hij merkt aan Papa dat die niet zo vrolijk is als anders. Papa noemt hem de laatste dagen geen Droppie meer en hij zit heel vaak op z'n werkkamer achter z'n bureau te lezen.

Twee dagen nadat Papa die grap had uitgehaald met buurman Stronck kregen Mama en Papa 's avonds ontzettend ruzie. Dat kon Gompeltje heel goed horen terwijl ie al in bed lag. Mama was die avond daarvoor zoals wel vaker het huis uitgegaan en pas de volgende ochtend vroeg weer teruggekomen. Toen was ze in bed gekropen en later heeft ze Gompeltje verteld dat ze ziek was. En nu ligt ze nog steeds in bed en kookt Papa het eten als Oudstezus en Grotezus er niet zijn. Daar is ie niet heel erg handig in.

Papa en Mama praten ook weer niet met elkaar, en dat vindt Gompeltje nog het allerergste. Als Papa eten gekookt heeft moeten Grotebroer en Gompeltje een bordje naar de slaapkamer brengen. Bijna iedere keer heeft Mama wel iets aan te merken op het eten dat Papa gekookt heeft: "Wil je tegen Papa zeggen dat hij de volgende keer zout bij de aardappels moet doen…". Of ze geeft het bord met eten meteen weer terug. "Je vader weet best dat ik niet van macaroni houd". Voor Gompeltje is het juist een beetje feest als Papa macaroni gemaakt heeft, want daar is ie dol op. Grotezus maakt ook wel eens macaroni voor het hele gezin, maar dan maakt Mama voor zichzelf iets anders, meestal een biefstukje met aardappels en groente.

Gompeltje zit hier over na te denken in de zandbak. "Als Mama weer beter is dan wordt Papa ook weer vrolijk…" denkt ie, "en dan gaat Papa me ook weer over Woutertje vertellen."
Dan stopt er een grote zwarte auto voor het hek. Gompeltje herkent die auto meteen, die is van Opa en Oma. Het is een hele dure Amerikaanse auto, een Chevrolet. "Oma, Oma…!" roept Gompeltje en hij vliegt op haar af. Deze opa en oma zijn de vader en moeder van Mama.
Gompeltje is stapelgek op Oma. Het is een lieve vrouw met spierwit opgestoken haar en ze draagt altijd zwarte kleren. Alleen als er een feest is draagt ze iets anders. Dan heeft ze een donkerblauwe jurk aan. Gompeltje krijgt vaak wat geld van haar als Opa en Oma op bezoek zijn. "Niks tegen Opa zeggen hoor…" zegt ze dan altijd. Ze heeft ruim veertig kleinkinderen en van allemaal weet ze de verjaardag uit haar hoofd.

Voor Opa is Gompeltje een beetje bang. Het is een strenge man met een priksnorretje. Het prikt altijd als Opa Gompeltje een zoen geeft. Opa is een rijke zakenman, die vaak voor z'n werk naar het buitenland gaat. "En dan mist ie bijna altijd de laatste trein terug." zegt Papa wel eens.
Gompeltje begrijpt niet zo goed waarom Papa dat dan zegt, maar hij weet wel dat Papa een hekel heeft aan Opa. Dat weet Gompeltje zeker sinds die keer dat Opa op een etentje in een restaurant ging trakteren. "Dat jochie kan wel een boterham met hagelslag eten.", zei Opa, en dat 'jochie' was Gompeltje.
Papa is toen zo boos geworden dat ie niet meeging naar het restaurant. Hij nam Gompeltje mee naar de snackbar en toen hebben ze samen patat met kroketten gegeten. "Je opa is een slecht mens." zei Papa toen.

Maar nu staan Opa en Oma ineens in de tuin en ze hebben Tante Jannie meegenomen. Jannie is een veel jongere zus van Mama, die een paar jaar geleden haar man verloren heeft door een auto ongeluk. Dat heeft Grotebroer Gompeltje verteld. Gompeltje vindt Tante Jannie de mooiste vrouw die hij kent. "Je Mama gaat een poosje bij ons logeren…", zegt Oma, "en dan gaat Tante Jannie voor jullie zorgen." Jannie streelt Gompeltje door z'n krulletjes en dat vindt ie heerlijk.
"Ik heb gehoord dat jij nog een jaartje thuisblijft van school…" zegt Jannie, "het lijkt me zo leuk om jou alvast lezen en rekenen te leren." Ze aait hem nog steeds over z'n bolletje en Gompeltje wordt helemaal warm van binnen. "Ik kan al rekenen." zegt Gompeltje.

Met z'n vieren lopen ze het huis in en tot z'n verbazing ziet Gompeltje dat z'n moeder weer helemaal aangekleed is. Als Mama Oma ziet moet ze opeens ontzettend huilen. Gompeltje schrikt daar enorm van. Hij heeft z'n moeder nog nooit zo zien huilen. Oma slaat een arm om Mama heen om haar te troosten. "Het komt allemaal wel goed hoor kindje, het komt echt wel weer in orde." zegt ze zachtjes tegen Mama.

Opa staat er wat ongeduldig bij te kijken. Hij wil zo snel mogelijk weer naar huis. Dat is duidelijk want hij rammelt met z'n autosleuteltjes. Jannie omhelst Mama, die nog steeds huilt, en drukt haar stevig tegen zich aan. "We moeten gaan…", zegt Opa, "het is nog een heel eind rijden." Mama maakt zich los uit de omhelzing. Dan geeft ze Gompeltje een kus op zijn voorhoofd. "Zul je lief zijn voor Papa…", snikt ze, "en geen ruzie maken hoor."
Gompeltje moet nu ook huilen: "Word je snel weer beter?" vraagt ie met een gebroken stem. "Natuurlijk…", huilt Mama, "maar het gaat wel een paar weekjes duren." Opa is al weer naar buiten gelopen. Hij heeft een hekel aan dat gegrien, zei die, maar Gompeltje denkt dat Opa bang is dat ie zelf ook moet huilen. Jannie draagt Mama's koffer naar de auto. "Ik kom zo terug hoor…", zegt ze, "en dan gaan we een spelletje doen."
Nu gaat ook Mama naar buiten. "Zul je flink zijn?" vraagt ze nog, en Gompeltje knikt maar wat. Oma geeft hem een dikke knuf en stopt hem een gulden in z'n handje. "Hier, koop daar maar wat lekkers van. Niks tegen Opa zeggen hoor."

Die avond is het heel gezellig in huis. Jannie is 's middags met Gompeltje naar de markt gegaan en ze heeft bossen bloemen en vers fruit gekocht. In de keuken staat heerlijk eten op het vuur te pruttelen en Papa en Jannie drinken samen een glaasje port. Gompeltje heeft cassis gekregen, z'n lievelingsdrankje. Er staan nootjes en zoutjes op tafel. Het lijkt echt een beetje feest en stiekem bedenkt Gompeltje dat het helemaal niet zo erg zal zijn als z'n moeder lang wegblijft.
Dan komen ook de andere kinderen thuis en gaat iedereen aan tafel. Niemand is verbaasd dat Jannie er opeens is en Mama weg. Ze wisten het dus al. "De enige die ze niks verteld hebben ben ik.", bedenkt Gompeltje. Het is een gekakel van jewelste aan tafel, maar over het vertrek van Mama wordt helemaal niet gesproken. Gompeltje komt er totaal niet tussen en hij begint een beetje boos te worden. Hij heeft z'n eten al bijna op. En dan slaat ie keihard met z'n vuistje op tafel, zo hard dat z'n vork van z'n bord vliegt. "En nou wil ik eens wat zeggen!", schreeuwt ie. Opeens houdt iedereen z'n mond. Alle ogen kijken nu naar Gompeltje, die natuurlijk een beetje schrikt van al die aandacht. Nu weet ie ineens niet meer zo goed wat hij wou zeggen. "Ik… eh… ikke…" Oudstezus begint zachtjes te giechelen en dan wordt Gompeltje echt boos: "Ik vind het stom dat jullie mij nooit iets vertellen!" roept ie uit. En dan moet ie heel erg huilen. Hij rent de kamer uit, de trap op naar zijn kamertje op zolder.

Jannie komt hem troosten en weer streelt ze hem door z'n krulletjes. Dat helpt. Langzaam wordt ie weer rustig. Dan komt ook z'n vader erbij. "Ik ben altijd overal te klein voor.", snikt Gompeltje nog een beetje na. "Ik ben een beetje dom geweest…", zegt Papa, "je hebt gelijk hoor, lief Droppie.", en hij streelt Gompeltje nu ook over z'n bolletje. Twee handen tegelijk, dat heeft ie nog niet meegemaakt.
"Droppie, ga jij nu je pyjama aantrekken en je tandjes poetsen, dan gaat deze dropkikker je verder vertellen over het kleine witte beertje.

Nog geen tien minuutjes later zit Gompeltje in z'n pyjama op bed, en Jannie knuffelt hem weer. "Weet je nog hoe het allemaal begon?", vraagt Papa. "Hm, hm…", doet Gompeltje. Hoe heette het kleine witte beertje ook al weer?" Daar hoeft Gompeltje niet lang over na te denken: "Woutertje…", lacht ie, "en die woonde in het Appeltjesbomenbos." En dan begint Papa te vertellen:

Woutertjes broertjes en zusjes plaagden hem vaak een beetje, en soms ook heel erg, want ze waren allemaal een stuk groter dan hij, en zij hadden een prachtige stoere bruine vacht en zwarte ogen, terwijl hij een witte vacht met blauwe ogen had. Vader Berend wilde ook liever een stoere jongste zoon, maar hij zag hoe Woutertje op Bernadette leek, en dan hield hij weer heel veel van Woutertje. Als vader en moeder in de buurt waren, dan werd hij niet geplaagd door de andere jonge beertjes, maar ojee als ze met z'n allen alleen op pad gingen. Dan ging het mis en wilde Woutertje dat hij er ook zo flink en dapper uitzag als de rest.

Op een mooie zondag ging Woutertje met zijn broertjes en zusjes spelen bij de Grote Vijver. Moeder Bernadette had al haar kinderen een zak met broodjes en een flesje limonade meegegeven. "Een appeltje vinden jullie zelf wel." zei Bernadette, en dat was natuurlijk logisch, want tenslotte woonden ze in het Appeltjesbomenbos.

"Wat is logisch?", vraagt Gompeltje. "Logisch is als iets klopt, als het natuurlijk waar is." zegt Jannie

Het was een heel eind lopen, maar dat gaf niet, want onderweg hadden ze het grootste plezier. Behalve Woutertje... hij was een beetje verdrietig, want zijn broertjes en zusjes hadden hem de hele morgen al geplaagd. Als Woutertje zei: "Zullen we tikkertje gaan spelen?" dan zei z'n oudste zus: "Dan verlies jij, want je kunt met die korte pootjes toch niet zo hard lopen als wij!" En dan moesten ze allemaal heel hard lachen, behalve Woutertje, die zei dan niets meer.

"Walther pest mij ook heel vaak…" zegt Gompeltje, "maar nu speel ik niet meer met Walther."

Woutertje had ook wel eens gezegd dat hij een keertje naar de grote stad wilde gaan, naar de mensen. Maar toen zeiden de anderen: "Pas jij maar op! Zo'n gekke beer als jij stoppen ze daar gelijk in een kooi in de dierentuin, of je mag net als Mamma mee met het circus!" Woutertje werd er heel verdrietig van. Toch was hij eigenlijk best heel flink, want hij vertelde het nooit tegen Mamma of Pappa dat hij zo door z'n broertjes en zusjes gepest werd.

Toen ze eindelijk bij de Grote Vijver aangekomen waren, wilden ze allemaal gaan zwemmen, en alle beertjes legden hun zakjes brood en het flesje limonade bij een dikke oude appelboom.
Woutertje schrok zich een hoedje: hij had honger gekregen maar hij was zijn zakje met broodjes verloren. Dat kwam natuurlijk door al die pesterij! Daarom had hij niet opgelet en had hij het zakje laten vallen.
Hij vroeg aan zijn oudste broer Bernd of hij van hem niet een paar broodjes kon krijgen. Maar Bernd zei: "Oh nee hoor, ik heb zelf veel te veel honger, en jij moet maar eens leren om voor jezelf te zorgen. Maar kom, ga eens opzij, want ik wil gaan zwemmen." En 'plons!', daar sprong Bernd al in het water.
Woutertje ging naar zijn drie zussen toe, die Elsje, Rietje en Ietje heetten, maar die giechelden: "Hi,hi,hi... pluk maar appeltjes van de boom. jij bent zo groot, daar kun je vast wel bij!"

"Hij moet gewoon aan de boom schudden, dan vallen ze vanzelf naar beneden.", zegt Gompeltje wijs.

Woutertje werd zo verdrietig, dat hij helemaal geen zin meer had om te zwemmen, en daarom ging hij maar weer een eindje lopen. Hij liep helemaal alleen het bos weer in, en dat mocht eigenlijk niet van zijn vader en moeder, want in het bos is het altijd erg gevaarlijk voor een beertje alleen, en zeker voor zo'n kleine beer als Woutertje.
Hij liep maar en hij liep maar... zo ver weg dat hij z'n broertjes en zusjes niet eens meer kon horen spetteren en gillen in het water. Woutertje kreeg steeds meer honger en bovendien begon hij te verdwalen.

Toen stond ineens een snuffelend hondje voor z'n neus. Woutertje kende hem niet, maar dat maakte hem niks uit.

"Ik krijg later ook weer een hond." zegt Gompeltje tegen Jannie. "Zo, zo…", lacht Jannie, "bof jij even."
"En nu ga je slapen, kleine beer.", zegt Papa, "ik beloof je dat ik morgenavond verder vertel." En voor ie het weet hebben Jannie en Papa hem al ingestopt. Van allebei krijgt ie dikke knuffels.
"Welteknusten dropkikker, welteknusten lieve Jannie." Het licht gaat uit en Gompeltje valt al snel in een hele diepe slaap.


15

De volgende ochtend wordt Gompeltje heel laat wakker. Grotebroer is al lang naar school en Jannie is bij hem in het grote bed op zolder gaan liggen. Ze heeft een nachtpon aan van heel zachte stof en ze knuffelt Gompeltje in haar armen. Dit heeft z'n moeder nog nooit bij hem gedaan. Gompeltje voelt hoe zacht Jannie is en hij merkt hoe lekker ze ruikt.
Het regent en ze kunnen de druppels op de dakpannen horen vallen. "Hier liggen we lekker droog…", fluistert Jannie in Gompeltjes oortje, "en niemand ziet ons hier." Gompeltje geniet hier ontzettend van en hij hoopt dat het nooit zal stoppen. Jannie kust hem op z'n voorhoofdje.

Jannie heeft zelf geen kinderen en dat weet Gompeltje omdat Grotebroer hem dat verteld heeft. Ze was nog maar drie maanden getrouwd toen haar man, oom Ben dat auto ongeluk kreeg en dood ging. Gompeltje vindt dat heel zielig voor Jannie. Hij mag haar Jannie noemen, dat heeft ze gisteren meteen tegen hem gezegd. Want voor 'tante Jannie' voelt ze zich nog veel te jong.

Krabbeltje komt de zoldertrap opgelopen en springt op het bed. Ze kruipt erbij en begint meteen te spinnen. Nu voelt Gompeltje zich helemaal in het Paradijs. Hij probeert Krabbeltje na te doen, maar daar is z'n stem nog veel te hoog voor. Hij piept maar een beetje en Jannie moet daar om lachen. En dan doet Gompeltje: 'Hmm, hmm…'. Dat lijkt er al wat meer op.

"Ik heb een verrassing voor je…" fluistert Jannie weer in z'n oortje, "we gaan vanmiddag samen naar de film, en daarna…", ze wacht even en dan gaat ze verder: "heb ik nog een verrassing, maar dat vertel ik je lekker nog niet." Gompeltje is nog nooit naar de film geweest en televisie hebben ze ook niet. Het lijkt hem vreselijk spannend om naar de bioscoop te gaan.
"Maar eerst ga je in bad.", zegt Jannie opeens hardop. En Gompeltje schrikt op uit z'n droomgevoel. Het is woensdag en doordeweeks gaat ie nooit in bad. Maar hij vindt het hartstikke leuk en Jannie is zo lief. Hij wil heel graag door haar in bad gestopt worden.

In de badkamer heeft Jannie de kraan al aangezet voordat ze Gompeltje wakker ging maken. Op het kastje waar de handdoeken in liggen heeft ze Gompeltjes lievelingsontbijt neergezet, twee beschuitjes met hagelslag en een glaasje sap van vers geperste sinaasappels. Het bad is al bijna vol. Gompeltje begint lekker te eten en tegelijk klimt ie op een stoeltje om naar buiten te kunnen kijken, want hij hoort het geluid van een zware motor. Hij ziet buurman Stronck staan en een vrachtauto komt achteruit z'n tuin ingereden. De laadbak van de vrachtauto draait schuin omhoog en dan wordt er een gigantische hoeveelheid mest uit gekieperd. Het wordt een enorme berg. Meneer Stronck staat erbij te kijken alsof ie water ziet branden. Hij heeft natuurlijk veel te veel mest besteld.

De ramen beginnen te beslaan door het hete badwater en Gompeltje maakt er één open om weer goed naar buiten te kunnen kijken. Maar dan ruikt ie ook meteen een verschrikkelijke stank. Mevrouw Sronck komt de tuin ingelopen en roept vertwijfeld: "Man… is dat allemaal poep?" Meneer Stronck staat er hopeloos bij. De chauffeur van de vrachtauto is uitgestapt en laat de buurman een bonnetje tekenen. Daarna rijdt ie weg.
"Dit kunnen we de buren niet aandoen…", zegt mevrouw Stronck tegen haar man, "je zorgt maar dat het vandaag nog in de grond zit, ik schaam me dood!"

Gompeltje staat er geamuseerd naar te kijken. Jannie zat ondertussen een plas te doen op de badkamer-wc maar ze heeft ook die zware mestgeur geroken. Ze tilt Gompeltje van het stoeltje af en doet gauw het raam dicht. "Zo, nu moet je zeker in bad…" zegt ze lachend, "want met die stank om je heen mag je nooit in de bioscoop." Ze gooit een spulletje in het bad, dat heerlijk ruikt en waardoor het water flink gaat schuimen. Dan draait ze de kraan dicht en trekt ze Gompeltje z'n pyjamaatje uit. "Moet je nog plassen?", vraagt ze, "want dat mag niet in het bad hoor." Zonder op antwoord te wachten zet ze Gompeltje op de grote wc en er komt inderdaad een plasje. Dan tilt ze Gompeltje op en houdt hem boven het water vast. Ze laat z'n voetjes in het warme water zakken. "Is het niet te heet voor je?" , vraagt ze lief. "Auw, auw!" roept Gompeltje. "Veel te heet!" Snel zet Jannie hem weer op de vloer naast het bad en draait ze de koude kraan open. "Grapje…!" roept Gompeltje, "het water is lekker hoor!" Jannie moet om hem lachen en doet snel de kraan weer dicht. Dan pakt ze Gompeltje opnieuw weer op en laat hem in het bad zakken. Hij komt met z'n kleine koppie maar net boven het schuim uit.

"Gompeltje…" zegt Jannie alsof ze een beetje boos is, "je hebt maar één beschuitje gegeten." Ze pakt het bordje en begint hem het andere beschuitje te voeren waarbij er natuurlijk flink gemorst wordt. Er liggen nu allemaal kruimels en hagelslagjes op het badschuim. Het is een mooi gezicht. Dan geeft Jannie Gompeltje ook nog wat sinaasappelsap te drinken, maar daarbij verslikt ie zich waardoor hij het sap weer uit moet spugen. Gompeltje krijgt de slappe lach. "Nou heb ik toch in bad gepiest en gepoept!", proest ie het uit.
"Het wordt een ratjetoe in bad!", zegt Jannie, en Gompeltje ziet aan haar dat ze daar veel lol in heeft. Maar ze schept wel het schuim met de kruimels, de chocolade en de gele vlek met haar handen er uit en gooit het in de wc.

Jannie gaat voor de spiegel staan en haalt de speld uit haar haar waardoor het los valt. Ze heeft prachtig golvend haar dat tot halverwege haar rug komt. Dan trekt ze met een sierlijke beweging haar nachtpon uit en is ze ineens helemaal bloot. Gompeltje kijkt er met bewondering naar. Hij heeft z'n moeder per ongeluk ook wel eens helemaal in d'r nakie gezien, maar die voelde zich dan betrapt door hem. Dan schoot Mama snel in een ochtendjas. Maar Jannie schaamt zich helemaal niet en ze draait zich rustig om zodat Gompeltje haar ook van voren kan zien. Dit heeft ie nog nooit meegemaakt en hij voelt zich ineens heel warm van binnen omdat Jannie er zo gemakkelijk onder is. En dan stapt ze gewoon bij hem in het bad. Het water loopt bijna over de rand. Gompeltje gaat even kopje onder, maar Jannie pakt hem snel bij z'n armpjes. "Oejoeijoej…", zegt Jannie, "we moeten eventjes heel stil zitten tot het water weer wat gezakt is." Ze wijst Gompeltje op het gaatje boven in het bad waardoor nu het overtollige water wegstroomt. "Dat heet een wakertje…", zegt ze, "zo blijft het bad wakker." Dat snapt Gompeltje niet echt, maar het kan hem niks schelen. Dit is net zo fijn als samen met haar in bed knuffelen.

Het lijkt wel uren te duren. Ze gooien badschuim naar elkaar als een sneeuwballengevecht. Jannie wast zijn krulletjes en ook haar eigen haar. Gompeltje mag haar met de douchekop afspoelen. Het water spettert alle kanten op en de badkamervloer wordt drijfnat. Jannie draait de kraan dicht. "Zo is het wel mooi geweest jongetje…", ze probeert hem streng aan te kijken, "we gaan er weer uit." Maar daar heeft Gompeltje nog helemaal geen zin in. Hij neemt weer wat badschuim in z'n handje en smeert het in z'n haar. Jannie geeft toe: "Nog één keertje dan." Tegelijkertijd trekt ze de stop uit het bad. "Ga maar staan." zegt Jannie en ze geeft hem een hand. Gompeltje graait het laatste schuim bij elkaar en smeert zich er helemaal mee in. "Zo verschrikkelijke sneeuwman…", lacht Jannie, "ik ga jou laten smelten." Ze sproeit hem helemaal schoon en voor ie het weet heeft ze hem opgetild en staat ie naast het bad.
Het water stroomt heel snel weg. "Strakjes gaat het bad zingen.", zegt Gompeltje die al weet wat er komen gaat. Jannie slaat snel een handdoek om hem heen en dan komt wat Gompeltje bedoelde. Het is een slurpend geluid, dat uit het afvoerputje komt. Gompeltje heeft daar vreselijk veel lol om, zeker omdat er nog iets achteraankomt: "Up… up… up…" klinkt er uit het putje. "Nu moet ie boertjes laten!" Gompeltje giert het uit.

Maar dan horen ze buiten een heel ander geluid. Het is meneer Stronck die staat te schreeuwen. Jannie veegt snel wat wasem van het raam en Gompeltje klimt weer op het stoeltje. Er vliegt een enorme zwerm kraaien om de buurman en zijn mesthoop heen. Het zijn er zeker wel twintig. De vogels maken snoekduiken naar de mest om er iets uit te pikken. "Daar zitten vast heel veel wormpjes in.", zegt Jannie en Gompeltje knikt wijs. Hij weet hoe gek vogels op wormen zijn. Meneer Stronck staat maar te schreeuwen tegen de kraaien en zwaait met zijn schop om ze weg te jagen. Mevrouw Stronck komt ook naar buiten gerend. "Ksst!… kssst!" roept ze, maar het helpt niet. De vogels vliegen wel even op maar dan duiken ze weer op de mest af. Ondertussen poepen ze er ook flink op los vanuit de lucht en mevrouw Stronck ziet dat haar man al behoorlijk geraakt is. "Ik heb je nog zo gezegd dat je ouwe kleren moest aantrekken!" schreeuwt ze woedend. "Dit krijg ik er met wassen nooit meer uit!". Het wordt meneer Stronck duidelijk teveel. "Donder op naar binnen!", schreeuwt ie terug, "straks zit je er zelf ook nog onder!" Gompeltje kijkt naar Jannie. "Die gaan de hele dag ruzie maken.", zegt ie beslist.

Als Jannie hem op zolder aankleedt vraagt Gompeltje opeens: "Waarom maken Mama en Papa zo vaak ruzie?" Jannie drukt hem even tegen zich aan en geeft hem een kus. "Ik wil het je best vertellen hoor…", begint ze, "jouw Mama heeft een vriend waar ze wel eens bij in bed kruipt om te knuffelen en dat vindt je Papa niet leuk."
Gompeltje is daar even stil van. Hij zit er over na te denken. Hij heeft zelf nog maar één vriendje gehad en dat is Walther waar ie nooit meer mee speelt. "Maar waarom is Mama dan ziek?", vraagt ie. Jannie streelt hem nu over z'n bolletje. "Als grote mensen zoveel ruzie maken dan worden ze soms ziek.", zegt ze zachtjes.
Gompeltje moet al weer heel hard nadenken. Hij knijpt z'n vuistjes zo hard mogelijk dicht want dan lukt het denken beter, dat weet ie zeker. "Maar Papa is toch niet ziek?", gaat ie verder. Jannie probeert te glimlachen, maar dat lukt haar niet zo goed. "Nee…", zegt ze, "Papa is niet ziek geworden, maar hij is wel heel vaak verdrietig."
Dat weet Gompeltje zelf ook wel want hij voelt altijd heel goed hoe het met z'n vader gaat. Het afgelopen jaar was Papa heel vaak niet zo vrolijk en dan noemde die Gompeltje ook geen Droppie. Hij blijft nu heel lang stil en Jannie streelt hem maar een beetje. Ineens zegt ie: "Ik vind het stom dat ze zo'n ruzie maken." Jannie moet diep zuchten en ze pakt Gompeltje nu heel stevig vast. "Ja lieverd…", zegt ze langzaam, "dat vind ik eigenlijk ook."
Gompeltje voelt nu dat Jannie ook niet zo vrolijk meer is en kijkt haar met z'n liefste koppie aan. "Ik wou dat jij Mama was…", zegt ie beslist, "dan was jij met Papa getrouwd en dan... eh, en dan…" Hij weet het even niet meer. Jannie kan nu weer een beetje lachen. "Dat is nu eenmaal niet zo, krullebolletje…", zegt ze terwijl ze hem recht aankijkt, "maar we kunnen het wel heel fijn hebben samen."
Gompeltje knikt want hij vindt het heel fijn met Jannie en dan zal z'n vader het ook wel leuk vinden, bedenkt ie. "Blijf jij wel altijd bij ons wonen?" vraagt ie na alweer een lange stilte. Dat is een moeilijke vraag. "Dat weet ik nog niet lieverd…", zegt Jannie, "maar als ik weer weg ga mag je altijd bij me komen logeren."
Nu wordt Gompeltje een beetje verdrietig, maar hij voelt zich zo fijn bij Jannie. "Jij bent lief…", zegt ie uit het diepst van z'n hart, "trouw je later met mij?" Jannie moet lachen, maar ze lacht hem niet uit. "Lieverd, je kunt toch niet met je tante trouwen?" Maar Gompeltje geeft het niet zo snel op: "Waarom dan niet?" Jannie moet even flink nadenken voor ze hier antwoord op geeft. "Omdat daar rare kinderen van komen.", zegt ze dan toch maar.

Dan gaat de telefoon beneden. Jannie staat op en neemt Gompeltje in haar armen mee de trap af, maar dat doet ze iets te snel. Ze glijdt onderuit en zo valt ze op haar bibs van de ene tree op de andere naar beneden terwijl ze Gompeltje zo goed mogelijk probeert te beschermen. "Gompeltje…", vraagt ze verschrikt als ze beneden op de vloer zitten, "heb je geen pijn?" Maar Gompeltje vond het leuk. "Nog een keer!", roept ie.

De telefoon gaat nog steeds, maar Jannie heeft zich wel zeer gedaan en ze kan niet zo gemakkelijk opstaan. Gompeltje schrikt daar van. "Het is niet erg hoor…", stelt ze hem gerust, "het is m'n stuitje en dat doet altijd even heel erg pijn als je er op valt." De telefoon stopt er mee. "Wat is je stuitje?", vraagt Gompeltje. Jannie staat weer overeind en moet nog een paar keer heel diep zuchten. "Dat is je staartje…", legt ze uit, "net als bij Krabbeltje, maar bij mensen is ie maar heel kort."
En dan gaat de telefoon opnieuw. Deze keer haalt Jannie het gemakkelijk. Gompeltje hoort meteen dat het z'n vader is, want Jannie zegt: "Hallo Cor". Verder luistert ze alleen maar naar wat Papa te vertellen heeft en Gompeltje merkt aan Jannie dat het niet zulk leuk nieuws is. Als het gesprek bijna afgelopen is zegt Jannie: "Het komt wel goed Cor, ik zie je vanavond en hou je taai." Dan zegt Papa nog iets wat Gompeltje natuurlijk niet kan verstaan. Hij is naast Jannie komen staan en houdt haar benen vast. Jannie kijkt even naar hem en als Papa uitgesproken is zegt ze nog: "En anders lees ik hem wel een verhaaltje voor, dag Cor, tot vanavond." Ze legt de hoorn weer op de telefoon.

Jannie strijkt Gompeltje door z'n krulletjes. "Papa komt vanavond laat thuis…", zegt ze, "want hij gaat eerst naar Opa en Oma, waar Mama nu is…" En dan kijkt ze hem aan. "Maar ik moest tegen jou zeggen dat hij je in ieder geval vanavond nog verder zal vertellen over Woutertje." Gompeltje voelt dat Papa niet zomaar naar Opa en Oma gaat en dat er iets vervelends aan de hand is. "Waarom zei jij dat het wel goed komt?" vraagt ie.
"De dokter is bij Oma en Opa geweest om met Mama te praten…" zegt Jannie, "en hij vindt het beter dat Mama een poosje naar een huis gaat waar ze kan uitrusten…" Gompeltje vindt het fijn dat Jannie gewoon tegen hem praat en niet alsof hij overal nog te klein voor is. "Vanavond komt de dokter weer…" gaat Jannie verder, "en dan gaat ie met Mama en Papa samen praten."
Gompeltje knikt nu net zo verstandig als Grotebroer dat kan. Hij is blij dat Jannie zo eerlijk tegen hem is. "Wordt Mama dan weer beter?", vraagt ie. "Natuurlijk lieverd…", zegt Jannie terwijl ze op haar knieën gaat zitten, "het gaat alleen eventjes duren." Nu geeft Gompeltje haar een zoen. "Blijf jij dan al die tijd bij ons?" Jannie moet glimlachen. "Zullen we dat dan maar afspreken…" zegt ze, "maar dat moet Papa wel goed vinden." Gompeltje kijkt haar heel wijs aan. "Papa vindt jou lief…", zegt ie, "en ik ook."
Jannie tilt hem op en houdt hem boven haar hoofd in de lucht. "Jij bent ook lief…", lacht ze, "en nu ga je naar buiten vliegen en lekker in de tuin spelen!" Met haar been doet ze de keukendeur open en dan bukt ze omdat ze Gompeltje er doorheen wil laten vliegen en die mag natuurlijk niet z'n hoofd stoten. "Nee, nee…", roept Gompeltje, " het stinkt buiten!" En dan laat Jannie hem weer zakken en drukt ze hem in haar armen tegen zich aan. Gompeltje ruikt haar fris gewassen haar dat nog een beetje nat is en dat vindt ie een heerlijke geur. Hij slaat z'n armpjes als een jong aapje om haar heen. "Weet je wat…", zegt Jannie, "ga maar een mooie tekening maken voor Mama." En dan zet ze hem weer neer. Gompeltje vindt het een goed idee want hij is dol op tekenen.

16

Gompeltjes tekening is al bijna klaar als Jannie hem roept. Hij heeft buurman Stronck getekend bij z'n appelboom. Meneer Stronck staat tot boven z'n knieën in de mesthoop en overal om hem heen vliegen grote kraaien. Buurman heeft een stok in z'n handen en probeert de zwarte vogels weg te jagen.
Gompeltje is zo in z'n tekening verdiept dat hij Jannie eerst niet hoort. Dan komt ze de kamer binnen. "Gompeltje, heb je me niet horen roepen?" vraagt ze een beetje streng. Maar Gompeltje heeft al lang door dat Jannie niet streng kan zijn. "Hm, hm…" zegt ie, "ik heb het druk." Jannie ziet de tekening en moet er van binnen om lachen. "Gompeltje…" zegt ze terwijl ze nog steeds streng probeert te doen, "die tekening mag je niet aan de buurman laten zien, hoor."
Gompeltje tekent onverstoorbaar verder. Mevrouw Stronck staat nu naast de mesthoop en schreeuwt tegen haar man. "Meneer Stronck heeft het een beetje moeilijk.", zegt ie terwijl hij nog kringeltjes van stinkende damp uit de mest laat komen. Papa heeft wel eens tegen hem gezegd dat Mama het een beetje moeilijk heeft en die uitdrukking heeft ie goed onthouden.
"Je kan heel goed tekenen, Gompeltje…" zegt Jannie die er verder niet op in gaat, "maar kom je nu mee naar de keuken? Ik heb lekkere tomatensoep en broodjes." Gompeltje kijkt nog één keer naar z'n tekening. "Hm, hm…, het is klaar." zegt ie, en hij staat op om met Jannie mee te gaan. Hij bedenkt dat ie de tekening aan Grotebroer gaat geven. Grotebroer kan echt heel goed tekenen en nu heeft Jannie gezegd dat Gompeltje het ook kan. Bovendien heeft Grotebroer de buren nog niet zo bij die hoop mest gezien.

Als ze net in de keuken zitten komt Grotebroer thuis van school. Hij heeft een wasknijper van de lijn gehaald en op z'n neus gezet. Zo komt ie de keuken binnen. "Ik gelaauf dattut een beeetje staingt buiten." zegt ie met z'n dichte neus. Gompeltje moet lachen. "Ik heb een mooie tekening gemaakt!", zegt ie en hij springt van z'n stoeltje af om hem te gaan halen. "Hee, blijf jij eens aan tafel zitten kleine opdonder!" roept Jannie nog, maar Gompeltje luistert niet. Hij is al in de kamer. "'t Is echt een prachtige tekening…" zegt Jannie tegen Grotebroer, "maar de buurman mag 'm niet zien hoor."

Gompeltje is al weer terug en trots laat ie z'n broer zien wat ie gemaakt heeft. Grotebroer heeft inmiddels de wasknijper van z'n neus gehaald en hij kan dus weer gewoon praten. Maar hij is even stil van de tekening. Hij kijkt er heel lang naar en dan kijkt ie Gompeltje bewonderend aan. "Heb jij dit helemaal alleen gemaakt broertje…" En dan kijkt hij even naar z'n tante. "of heeft Jannie je een beetje geholpen?" Gompeltje zegt niks maar hij tikt met z'n wijsvinger op z'n borst terwijl hij Grotebroer trots aankijkt. Die geeft Jannie een knipoog. "Dit moeten we wel aan meneer Stronck laten zien joh, want die is tekenaar van z'n beroep." Gompeltje schrikt daar van. "Nee, nee, dat mag niet…", roept ie, "dan wordt buurman heel erg boos!" Grotebroer denkt daar heel anders over: "Welnee jochie, buurman maakt zelf tekeningen voor de krant, dus hij zal er best wel om kunnen lachen." Gompeltje vertrouwt het niet helemaal. "Me, me.. mevrouw Stronck vindt het helemaal niet leuk want ze is heel boos op meneer Stronck." Grotebroer lacht nu geruststellend tegen Gompeltje. "Je hebt gelijk hoor, we kunnen hem maar beter niet laten zien."

Jannie staat glimlachend op van tafel en schept voor Grotebroer ook een bord soep op. "We zullen wel zien…" zegt ze, "maar nu gaan jullie eerst eten." Ze giet Gompeltjes bord weer in de pan, want zijn soep is inmiddels koud geworden. Gompeltje ziet dit. Hij krijgt een nieuw bord met warme soep. Dat heeft ie nog nooit meegemaakt, want normaal als ie zit te treuzelen moet ie z'n soep koud opeten.

Het wordt heel gezellig aan tafel. Grotebroer vertelt zulke leuke verhalen van wat ie allemaal meegemaakt heeft op school. Jannie moet daar vaak om lachen en Gompeltje krijgt even een beetje spijt dat ie nog steeds niet op school zit. Maar bovenal voelt ie zich zo warm van binnen. Hij voelt zich ontzettend gelukkig omdat Jannie er is en opnieuw bedenkt ie dat ze nooit meer weg mag gaan.

Terwijl Jannie de keuken opruimt, de afwas doet en er ook nog bij staat te zingen, zitten de twee broertjes in de kamer naar de tekening te kijken. Grotebroer geeft Gompeltje aanwijzingen hoe hij sommige lijnen anders kan maken en hoe je een gezicht kan maken dat beter lijkt op wie je wilt tekenen.
Opeens heeft Grotebroer een idee. Hij houdt z'n wijsvinger voor z'n mond en gebaart Gompeltje dat ie mee moet komen. Grotebroer loopt zonder geluid te maken naar de gang, waar de telefoon aan de muur hangt. Dat is vlak bij de keukendeur, maar Jannie merkt er niks van, want ze staat nog steeds zingend aan de afwas. Grotebroer kijkt op de achterkant van het telefoonboek en belt het nummer van de politie. Hij houdt z'n hand om de hoorn in de hoop dat ze Jannie niet kunnen horen zingen. "Goedemiddag…". begint Grotebroer met een extra zware stem, "u spreekt met dokter Harby, Vrijlandseweg 136…" Dokter Harby is de buurman aan de andere kant van de familie Stronck en een beroemde arts. "Mijn patiënten klagen over een buitengewoon penetrante geur in de omgeving…" gaat Grotebroer verder met z'n zware stem, "en ik zou het op prijs stellen als u met spoed een kijkje zou kunnen nemen hier in de buurt. Ik heb de ramen van mijn praktijkkamer al moeten sluiten." Gompeltje proest het bijna uit van het lachen, maar op dat moment komt Jannie de keuken uitgelopen. Grotebroer ziet dat natuurlijk ook en hij houdt zich even stil aan de telefoon. Als Jannie de kamer in is gelopen maakt Grotebroer het gesprek zo snel mogelijk af. "Ik moet weer naar mijn patiënten, want de wachtkamer zit overvol…" De meneer van de politie herhaalt blijkbaar het adres want Grotebroer zegt: "Dat is juist, nummer 136 en als ik u was zou ik maar eens bij nummer 138 gaan kijken, ik wens u een goedemiddag."
Daar is Jannie weer maar Grotebroer hangt al op. Gompeltje verwacht dat Jannie wel allerlei vragen zal gaan stellen, want ze moet iets gemerkt hebben. Het leuke van Jannie is dat ze dat niet doet. En waarom? Dat weet Gompeltje niet.

Samen met Grotebroer gaat Gompeltje weer stiekem vanuit de badkamer kijken wat er gaat gebeuren. Het zal voor de politie niet moeilijk zijn om de oorzaak van de stank te vinden. Buurman Stronck staat zich tot z'n schoenen in het zweet te werken om van de enorme hoop mest af te komen. De twee jongens zien dat dit natuurlijk onbegonnen werk is. Buurmans tuin is lang niet groot genoeg om al die stinkende massa onder de grond te krijgen.

Gompeltje voelt zich heel vereerd omdat Grotebroer hem in zijn avontuur meeneemt. Maar dan roept Jannie hem: "Gompeltje, we moeten zo gaan hoor, anders komen we te laat voor de film."
Nu wordt het lastig voor Gompeltje want hij wil ontzettend graag naar de film maar hij wil ook weten hoe het met buurman Stronck en de politie gaat aflopen. Maar Jannie roept hem al weer: "Gompeltje, je moet nu echt naar beneden komen hoor!" Grotebroer kijkt hem aan. "Ga maar joh, als je terug bent zal ik je alles vertellen." Heel langzaam klautert Gompeltje van het stoeltje af. "Wacht even…" zegt Grotebroer, "daar zal je de politie hebben." Gompeltje weet niet hoe snel hij weer terug moet klimmen. Er staan twee agenten in de tuin van de buren.

Jannie komt de trap opgelopen om Gompeltje te zoeken. "Gompeltje, wil je niet naar de film?" Als ze de twee jongens eindelijk in de badkamer vindt ziet ze meteen wat er aan de hand is. "Wat spoken jullie hier uit?" roept ze, maar ze kan het niet laten om even mee te kijken. De buurman staat met zijn armen tegen de politie agenten te gebaren dat hij er ook niks aan kan doen en mevrouw Stronck staat met haar handen in haar zij toe te kijken. "Goh…" zegt Jannie verbaasd, "hoe zou de politie daar zo snel achtergekomen zijn?" Gompeltje voelt dat ie gaat blozen en blijft strak naar buiten kijken, maar Grotebroer kijkt haar onschuldig aan. "Geen idee." zegt ie. Maar Jannie laat zich niet uit het veld slaan. "Met wie stonden jullie daar straks te bellen?" vraagt ze terwijl ze er zo streng mogelijk bij probeert te kijken. Nu moet Grotebroer ook blozen. "Nou, die kleur staat je goed…", zegt Jannie en ze moet al weer lachen. "Ik weet van niets, maar als je vader er naar vraagt moet 't hem eerlijk vertellen hoor."
De twee broertjes halen opgelucht adem. "Moet meneer Stronk nu naar de gevangenis?" vraagt Gompeltje. Jannie tilt hem van het stoeltje en neemt hem mee. "Nee, jij moet naar de gevangenis als je nu niet meegaat naar de film."

17

Het is heel druk bij de bioscoop want het is woensdagmiddag en dan hebben alle kinderen natuurlijk vrij van school. Gompeltje houdt Jannies hand vast en knijpt er stevig in.
Ze moeten heel lang in de rij staan voor een kaartje, maar Gompeltje kijkt z'n ogen uit. Er draaien nog meer films in deze bioscoop en Gompeltje ziet allemaal grote foto's achter glas: een man met zwart haar die een pistool voor z'n borst houdt, een vrouw die blijkbaar net in bad geweest is want ze houdt een handdoek voor haar blote lijf en een man met een grote bril met zwarte randen, die in een open sportauto zit. Maar de mooiste plaatjes vindt Gompeltje de tekeningen van de film die hij gaat zien. Het zijn prachtige tekeningen van hertjes en andere dieren. Hij kan nog niet lezen, maar hij weet dat de film Bambi heet en over een jong hertje gaat.

"Wat is nou die andere verrassing?" vraagt Gompeltje als hij uitgekeken is en ze nog steeds in de rij staan te wachten. "Dat vertel ik je lekker nog niet…" zegt Jannie lachend, "want anders is het geen verrassing meer." Gompeltje wordt ongeduldig want hij heeft een hekel aan wachten en tegelijkertijd is hij opgewonden omdat ie nu voor het eerst van z'n leven naar de film gaat.

"Ik moet plassen." zegt ie opeens. "Ojee…" zegt Jannie, "kun je het nog eventjes ophouden, over een paar minuutjes zijn we aan de beurt." Maar als Gompeltje eenmaal bedacht heeft dat ie moet plassen, dan moet ie ook echt. "Ik moet echt heel nodig, anders doe ik het in m'n broek." Jannie kijkt om zich heen. Achter haar staat een meneer, die er vriendelijk uitziet. Hij heeft een meisje bij zich van dezelfde leeftijd als Gompeltje. Jannie pakt haar portemonnaie. "Wilt u voor ons kaartjes kopen, meneer?" vraagt ze vriendelijk en ze houdt hem een briefje van tien voor. "Natuurlijk wil ik dat…" zegt de meneer, die al gehoord heeft dat Gompeltje moet plassen, "maar denkt u mij zomaar te kunnen vertrouwen?" Gompeltje merkt dat Jannie de meneer meteen aardig vindt. "Als u er met mijn geld vandoor gaat dan ben ik een tientje kwijt…", zegt ze lachend tegen de man, "maar reken er wel op dat ik u nog wel eens tegenkom hier in de buurt."

Gompeltje vindt het niet leuk dat Jannie zo vrolijk doet tegen de meneer, maar hij moet zo nodig plassen dat ie eigenlijk negens anders meer aan kan denken. Jannie neemt hem mee naar binnen waar het al helemaal vol is met veel kinderen en grote mensen. Bij de wc's staan ook heel veel kinderen te wachten. "Dit gaat veel te lang duren…" zegt Jannie, "kom, we gaan weer naar buiten. En dan lopen ze weer langs de lange rij voor de kassa. De meneer is nu bijna aan de beurt. Een beetje verbaasd ziet hij Jannie en Gompeltje weglopen. "Weet u zeker dat u nog kaartjes wilt?" vraagt de meneer. "Ja, we zien u zo binnen!" roept Jannie terug terwijl ze Gompeltje meetroont naar een heel duur huis met een tuin. "Doe het hier maar even…", zegt ze, "ga maar achter een stuik staan." Gompeltje weet niet hoe snel ie z'n broek moet losmaken. Wat voelt het lekker dat ie z'n plas nu kwijt kan.

Jannie komt hier natuurlijk niet vandaan, ze woont in een grote stad. Ze weet helemaal niet dat ze precies de tuin van de Dominee Smalle heeft uitgekozen als een snellere plasplek voor Gompeltje. Mevrouw Smalle heeft het gezien en ze tikt nijdig tegen het raam. Jannie trekt zich daar niks van aan en draait zich om en kijkt zogenaamd heel nieuwsgierig naar de auto's die voorbij rijden.
Gompeltje heeft mevrouw Smalle natuurlijk ook gezien en op een holletje vliegt hij de tuin van de dominee weer uit. Jannie pakt z'n handje en kaarsrecht loopt ze met Gompeltje weer naar de bioscoop.

De meneer met het meisje is al binnen. Het valt met die drukte niet mee om hem te vinden maar uiteindelijk lukt het. Hij staat bij het barretje waar ze koffie, limonade, snoep, ijsjes en nog veel meer lekkers verkopen. Gompeltje kijkt al weer z'n ogen uit. "Mag ik u en uw zoontje iets aanbieden?" vraagt de meneer aan Jannie. Maar dat gaat haar te ver. "Ik ga u iets aanbieden…", antwoordt ze, "ik ben zo blij dat u voor ons de kaartjes gekocht hebt."

Voor ie het weet staat Gompeltje met het meisje een flesje sinas uit een rietje te drinken en is Jannie vrolijk in gesprek met de meneer. Het meisje heeft grote blauwe ogen en golvend blond haar. Ze heeft haar flesje heel snel leeg en met het rietje maakt ze een grappig slurpend geluid als ze de laatste druppels limonade opzuigt. Gompeltje probeert haar na te doen en dan moeten ze allebei giechelen.
"Jouw moeder is heel erg mooi." zegt het meisje tegen Gompeltje. "Ze is m'n moeder niet hoor, het is m'n tante." antwoordt ie. "Is jouw moeder ook dood?" vraagt het meisje. "Mijn moeder is ziek…" zegt Gompeltje, "en nu is ze bij mijn opa en oma." Het meisje kijkt hem serieus aan. "Als ze maar niet dood gaat…", zegt ze, "mijn moeder is doodgegaan toen ik nog hééél klein was."
Gompeltje vindt het zielig voor het meisje maar hij weet niet zo goed wat ie er op terug moet zeggen. Hij staat ineens maar wat naar z'n schoenen te kijken. "Hoe heet jij?" vraagt ie om het ergens anders over te hebben. "Je moet me wel aankijken als je dat vraagt…" zegt het meisje streng, "jij moet eerst zeggen hoe je heet." Gompeltje schrikt daar even van. Z'n moeder zegt ook zo vaak dat hij haar aan moet kijken als ie tegen haar praat. En dan ziet ie weer die grote blauwe ogen. Hij moet er een beetje van stotteren: "Ggg… Ggg… ik heet Gompeltje." zegt ie dan. Het meisje moet lachen. "Wat een gekke naam."

Daar zijn Jannie en de meneer. De film gaat zo beginnen en iedereen staat te dringen om de zaal binnen te komen. Omdat de meneer vier kaartjes tegelijk heeft gekocht hebben ze plaatsen naast elkaar. "Papa, hij heet Gompeltje." zegt het meisje. "Dat is nog eens een bijzondere naam…" zegt de meneer hij en aait hem over z'n bol, "Gompeltje, ik hoor dat jij voor het eerst naar de film gaat, dat vind je zeker wel spannend." Gompeltje kijkt hem aan. "Ja meneer."
Een juffrouw van de bioscoop kijkt naar de kaartjes en neemt hen dan mee naar hun stoelen. "Willen jullie naast elkaar zitten?", vraagt Jannie. "Ja." zegt het meisje beslist en Gompeltje knikt. Hij is duidelijk diep onder de indruk van de grote bioscoopzaal met al die mensen. Gompeltje en het meisje mogen tussen Jannie en de meneer in zitten. Gompeltje zit natuurlijk naast Jannie en het meisje bij haar vader. Gompeltje is blij dat die twee grote mensen niet naast elkaar zijn gaan zitten, want tenslotte is hij met Jannie naar de bioscoop. Jannie slaat even haar arm om hem heen en geeft hem een kus op z'n voorhoofd.

Gompeltje kijkt vol bewondering rond. De zaal is bijna helemaal rood en er hangen prachtige lampen aan het plafond. Voorin zit een mevrouw op een orgeltje kinderliedjes te spelen, maar het lijkt wel of niemand er naar luistert. Het is een enorme herrie in de zaal. Kinderen klimmen op hun stoel om te kijken waar vriendjes en vriendinnetjes van school zitten. Ze roepen en zwaaien naar elkaar. Ouders worden boos en zetten de kinderen weer op hun stoel neer. Een jongetje trekt aan de vlechten van het meisje voor hem. Hij krijgt een pets van z'n moeder en begint dan te huilen. Kinderen gooien naar elkaar met propjes zilverfolie van chocoladerepen.
Gompeltje is er helemaal stil van. Dan voelt hij de warme adem van het meisje in z'n oor. "Wil je niet meer weten hoe ik heet?" roept ze. Gompeltje knikt. "Natuurlijk wel!" schreeuwt ie terug in haar oor, "Hoe heet je dan?" en hij draait z'n hoofd weer om voor het antwoord. "Elzelien!" roept ze, "en hoeveel jaar ben jij?" Gompeltje steekt z'n hand op met vier vingers. "Ik ook…" klinkt in z'n oor, "op welke school zit jij?" Gompeltje kijkt haar ondeugend aan. "Ik zit niet op school…", roept ie, "ik ben tuinman!"
Elzelien kijkt hem even aan alsof ie gek is. Ze wil nog wat terugzeggen maar dan schuiven de grote rode gordijnen voor het filmscherm weg en klinkt er harde muziek. Het gegil en geschreeuw in de zaal verstomt. De voorstelling is begonnen.

Er is eerst een korte tekenfilm van Donald Duck: Kwik, Kwek en Kwak hebben een boomhut gebouwd en daar zitten ze stiekem een sigaretje te roken. Oom Donald komt er achter omdat ie rook uit de hut ziet komen. Hij klimt in een andere boom en ziet wat er aan de hand is.
Hij wil de neefjes een lesje leren. Als ze later in de keuken zitten voor het eten steekt Donald een grote sigaar op en blaast de rook in het gezicht van de jonge eendjes. Hij laat ze ook trekjes nemen en kwaakt dat ze dit wel heel lekker zullen vinden. Kwik, Kwek en Kwak worden helemaal groen van misselijkheid.
Dan komt Tante Katrien langs en die wordt heel kwaad op Oom Donald omdat die gestopt zou zijn met roken. Donald probeert het uit te leggen, maar Katrien wil er niks van weten. Ze vraagt hem waarom hij dan nog sigaren in huis heeft als ie zogenaamd niet meer rookt. Donald begint zo te blozen dat ie een knalrooie kop krijgt. Katrien geeft hem er flink van langs. Ze wil vanavond niet met hem uit.
De ellende wordt voor Donald alleen maar groter als Guus Geluk de straat in komt rijden met een nieuwe open sportauto. Katrien gaat met hem mee voor een ritje door Duckstad. Donald wordt nu helemaal geel en groen van jaloersheid. Aan het einde van de film zit ie zelf in de boomhut nijdig een sigaar te roken.

Gompeltje vindt het prachtig. Hij heeft nog nooit een tekenfilm gezien. Hij kent wel de stripverhalen van Donald Duck. Grotebroer leest hem vaak de teksten in de ballonnetjes bij de tekeningen voor. Maar wat ie nu gezien heeft beweegt echt en hij heeft er ook de stemmen bij gehoord. Hij kon niet verstaan wat er gezegd werd, want dat was in het Engels, maar Jannie heeft steeds de ondertitels voorgelezen.

"Mijn vader rookt ook…", zegt Elzelien tegen Gompeltje, "hij kan er maar niet mee stoppen." Gompeltjes vader rookt heel veel sigaren. Gompeltje weet niet anders. "Mijn vader kan wel stoppen…" zegt ie, "maar dat wil hij niet want hij vindt het veel te lekker." Elzelien kijkt hem wijs aan. "Dan zijn ze allebei even dom…", zegt ze beslist, "ik ga later nooit roken en jij ook niet!" Gompeltje wil nog zeggen dat tuinmannen altijd roken, maar dan begint het volgende filmpje al weer.
Ze zien allemaal korte stukjes uit kinderfilms die later in deze bioscoop te zien zullen zijn. Gompeltje kijkt z'n ogen uit. Hij ziet nu ook mensen levend bewegen op het grote doek. Hij hoeft niet precies te weten waar het allemaal over gaat. De bewegende beelden uit Amerika maar ook van leeuwen en olifanten in Afrika zijn betoverend. Het lijkt wel of hij droomt. En dan is het pauze.

Het licht gaat weer aan en grote jongens en meisjes, die er leuk uitzien, komen langs. Ze hebben een dienblad tegen hun buik aan hangen waar ijsjes, chocoladerepen, pinda's en nog veel meer lekkers op liggen. Elzeliens vader trakteert op ijsjes.

"Nu moet jij een hapje van mijn ijsje nemen en dan neem ik er één van jou…" zegt Elzelien terwijl ze Gompeltje haar ijsje voor z'n neus houdt. Gompeltje steekt zijn ijsje uit naar haar mond en tegelijk nemen ze een hap. "Ooh, gemenerik!" roept Elzelien, "jij hebt een veel grotere hap genomen dan ik!" Gompeltje heeft dat niet expres gedaan en hij schrikt er van. "Dan moet je bij mij komen spelen…" gaat Elzelien verder, "en dan ben ik de baas."
Gompeltje vindt dat eigenlijk wel een leuk idee. Hij wil best heel graag iemand om mee te spelen. Het maakt hem niet uit of het een jongetje of een meisje is en wie er de baas is dat wil ie nog wel eens zien. "Dan gaan we doktertje spelen…" fluistert Elzelien hem in z'n oor, "en dan ben ik de dokter."

Eindelijk begint de hoofdfilm Bambi. Gompeltje vindt het prachtig al die mooie bewegende dierentekeningen. Om Stampertje het konijn moet ie iedere keer heel hard lachen. De uil is ook zo grappig. Het jonge hertje Bambi vindt ie de liefste van alle dieren in het bos. Maar dan opeens wordt Bambi's moeder doodgeschoten door de jagers en dat vindt Gompeltje verschrikkelijk. Bambi had zo'n lieve moeder. De tranen springen hem in de ogen. Elzelien pakt z'n handje vast en knijpt er heel hard in. Gompeltje kijkt even naar haar en ziet dat ze ook zit te huilen. Gelukkig loopt het Bambi met zelf op het eind wel goed af.

18

Als de film afgelopen is en ze voetje voor voetje in de menigte weer de zaal uitlopen hoort Gompeltje Elzeliens vader met Jannie praten: "Ik wist niet dat Bambi's moeder dood zou gaan." zegt ie een beetje somber. "Ik kende het verhaal niet, anders had ik een andere film uitgezocht." Maar Jannie vindt het duidelijk niet zo erg: "Ze mogen toch best even verdriet hebben…" zegt ze, "dat is beter dan het wegstoppen." Elzeliens vader knikt: "Dat is waar, maar toch…" Jannie geeft hem een arm. "Ik heb heus wel gezien dat je zelf ook verdriet had hoor, dat geeft toch niet…" Elzelien hoort het natuurlijk ook en pakt Gompeltjes handje weer. "en ik moest ook huilen." zegt Jannie.

Gompeltje is verbaasd. Gisteren heeft ie voor het eerst z'n moeder zien huilen en daar was ie ontzettend van geschrokken. Papa huilt wel eens en Mama wordt dan vaak boos op hem. "Een man hoort niet te huilen." zegt Mama dan. Maar Jannie zegt dat het heel gewoon is. Gompeltje snapt er even niks van.

Als ze eindelijk weer buiten staan lijkt alles weer vergeten en nemen ze afscheid. "Gompeltje komt bij mij spelen!" roept Elzelien al weer heel vrolijk. "Zo, toemaar…" zegt haar vader terwijl ie probeert streng te doen, "heb je al aan tante Jannie gevraagd of dat goed is?" Gompeltje ziet dat hij Jannie een knipoog geeft. Hij vindt dat stom en hij vindt het nog stommer dat die meneer 'tante Jannie' zegt. Dat hoeft hijzelf toch ook niet van Jannie. "Ik vind het prima…" zegt Jannie, "maar we moeten het er wel even met Gompeltjes vader over hebben." Daar maakt Gompeltje zich niet zoveel zorgen over. Papa vindt bijna alles goed. Elzeliens vader grijpt in z'n jaszak en geeft Jannie een kaartje. "Dit is mijn visitekaartje…", zegt ie een beetje trots, "bel me maar op." Jannie bekijkt het kaartje. "Zo, zo, meester J.A. van der Ven, advocaat…", leest ze voor terwijl ze doet alsof ze heel veel bewondering voor hem heeft, "hopelijk geen advocaat voor kwaaie zaken…" ze lacht, "want dan gaat het mooi niet door."

Gompeltje snapt er nu even helemaal niks meer van. Jannie noemt Elzeliens vader meester en meesters geven les op school. Dan noemt ze hem advocaat. Mama drinkt wel eens advocaat, maar zeker niet voor 'kwaaie zaken'. Mama wordt daar vrolijk van en dat vindt Gompeltje altijd fijn omdat Mama niet altijd zo vrolijk is. "Ik doe alle zaken…", antwoordt Elzeliens vader, "voor goede en slechte mensen." Gompeltje weet nu hoe het zit: "Deze meneer verkoopt advocaat aan iedereen.", bedenkt ie.

"Mijn vader is heel erg rijk.", fluistert Elzelien tegen Gompeltje. Jannie geeft haar vader een hand en dan nemen ze echt afscheid. Elzelien geeft Gompeltje een por tegen z'n schouder. "Ik ben veel sterker als jij!", roept ze terwijl ze daarna wegholt. Gompeltje rent haar achterna en hij krijgt haar te pakken. Elzelien giert het uit van het lachen en Gompeltje voelt dat hij het leuk vindt om haar vast te houden. Maar dan ziet ie dat Jannie en Elzeliens vader elkaars hand nog steeds vasthouden. Hij laat Elzelien los en holt weer terug. "Gaan we nu naar de verrassing?" vraagt ie aan Jannie, maar hij kijkt er niet zo vrolijk bij. Jannie ziet dat en laat de hand van Elzeliens vader snel los. "Ja, we gaan.", zegt ze beslist. Ze pakt Gompeltjes hand en ze lopen naar de fiets. Gompeltje kijkt nog één keertje om en dan ziet ie Elzelien naar hem zwaaien.

Achter op de fiets weet Gompeltje nog steeds niet waar ze naartoe gaan. Maar hij weet dat er nog een verrassing komt en dat maakt het extra spannend om zo met Jannie op de fiets te zitten. "Volgens mij ben jij een beetje jaloers…" zegt Jannie terwijl ze stevig doortrapt, "dat hoeft toch helemaal niet omdat ik die meneer aardig vind?" Gompeltje zegt niks terug. Hij houdt z'n armpjes stevig om Jannies middel en geniet daarvan. Hij heeft geen zin om er over te praten. "Jij vindt Elzelientje toch leuk…" gaat Jannie verder, "daar kun je ook vrolijk van worden?" Gompeltje zegt nog steeds niks. Hij houdt z'n kiezen stevig op mekaar. "Gompeltje, zit je wel achter op de fiets of heb ik je bij de bioscoop laten staan?" vraagt Jannie lacherig. "Ik ben een beetje moe." zegt Gompeltje dan toch opeens. Hij pakt Jannie nog steviger vast en hij hoopt dat ze ergens anders over zal praten. Maar nu zegt Jannie even niks. "Ik wil dat je altijd bij ons blijft." zegt Gompeltje dan. Jannie gaat nu harder fietsen en het blijft nog steeds stil totdat ze bij een winkel komen. "We zijn er…" roept Jannie en ze tilt Gompeltje van de bagagedrager af. En dan zegt ze iets waar Gompeltje heel lang over na moet denken: "Gompeltje, we zullen er altijd voor elkaar zijn, maar dat betekent niet dat we in hetzelfde huis moeten wonen." Nu kijkt Gompeltje al weer naar z'n schoenen. Hij weet niet wat ie moet zeggen en hij voelt traantjes komen. Maar dan tilt Jannie hem op en draagt ze hem de winkel binnen.

Het is een tuinwinkel, dat ziet Gompeltje meteen. We gaan van jou een echte tuinman maken…" zegt Jannie.
Gompeltje krijgt een overall met leren stukken er op voor z'n knieën en z'n ellebogen. "Je moeder heeft me verteld dat jouw kleren iedere dag vies zijn omdat je altijd in de tuin bent…", zegt Jannie, "deze overall trek je gewoon over je kleren aan en die mag smerig worden." Gompeltje vindt het prachtig en hij is het moeilijke gesprek op de fiets al weer bijna vergeten. "En dan een paar klompen erbij…" gaat Jannie verder, "daar stap je met je sokken in en dan hoef je nooit meer je schoenen uit te doen als je weer naar binnen gaat." Gompeltje begint te stralen van geluk. Jannie legt verder uit: "Met die klompen kun je ook veel beter in de grond scheppen…", zegt ze, "dan doet het helemaal geen pijn aan je voeten." Dat snapt Gompeltje maar al te goed, want het doet heel vaak zeer aan z'n voeten als ie in de tuin werkt. Een mooier cadeau had Jannie niet voor hem kunnen verzinnen. Hij kan bijna niet wachten tot ze weer thuis zijn.

Als ze naar huis fietsen begint het weer te regenen, eerst zachtjes, maar dan steeds harder. In de verte horen ze het onweren en Jannie gaat op de pedalen staan om meer vaart te zetten. Ze worden drijfnat want ze hebben geen regenkleding bij zich. Jannie vindt het stom dat ze daar niet aan gedacht heeft, maar Gompeltje kan het niks schelen. Hij is alleen maar bang dat hij straks de tuin niet in mag met z'n overall. Maar als ze er eenmaal zijn en Jannie de fiets in het schuurtje zet beseft Gompeltje weer dat het nu toch niet leuk is in de tuin. Het stinkt er nog steeds ontzettend.

Bij buurman Stronck in de tuin staat nu een andere vrachtauto met een grijper er aan vast. Zo eentje heeft Gompeltje ook als speelgoed in de zandbak. De chauffeur van de vrachtauto bedient de grijper en schept zo de enorme hoop mest weer in de laadbak. Meneer Stronck staat er onder een paraplu bij te kijken.
Gompeltje kijkt naar het dertiende appeltje aan de boom, dat nu helemaal bruin en verschrompeld is. Meneer Stronck merkt dat en kijkt hem boos aan. Gompeltje kijkt zo onschuldig mogelijk terug.

Jannie neemt hem mee naar binnen. "Je moet zo snel mogelijk droge kleren aan…", zegt ze, "anders ben je morgen ziek." Gompeltje kijkt haar lachend aan: "Jij moet ook droge kleren aan…" zegt ie lachend, "en dan gaan we eerst weer samen in bad." Maar daar wil Jannie niets van weten. In de badkamer trekt ze Gompeltje zijn natte kleren uit. "Jij moet je ook uitkleden." zegt Gompeltje ondeugend, maar Jannie pakt een grote handdoek en wrijft hem helemaal droog en warm. "Jij bent een kleine snoeper!" zegt ze en ze geeft hem een knipoog.

Gompeltje mag over z'n droge kleren z'n cadeau aan en hij is razend trots op z'n overall. Jannie verdwijnt naar haar logeerkamer om zich ook om te kleden en Gompeltje blijft achter in de badkamer. Hij klimt weer op het stoeltje en ziet door het raam dat meneer Stronck de vrachtwagenchauffeur geld geeft. Dan ziet ie dat z'n vader thuiskomt die natuurlijk ook merkt hoe erg het stinkt. Papa loopt naar het hekje tussen de twee tuinen en meneer Stronck trekt een hopeloos gezicht. Hij gebaart met z'n armen dat hij er ook niks aan kan doen. En dan wijst Stronck op het bruine verschrompelde appeltje aan zijn boom. Vader Gompel tilt z'n schouders op en gebaart dat hij van niks weet.

Grotebroer komt nu ook de badkamer binnen. Hij slaat z'n arm om Gompeltje heen. "Meneer Stronck heeft vanmiddag een ontzettende ruzie gemaakt met dokter Harby…" zegt Grotebroer, "je mag tegen niemand vertellen dat ik de politie gebeld heb, hoor." Gompeltje knikt. Hij is trots dat Grotebroer met hem alweer een geheim wil bewaren.
"Waarom is Papa al weer thuis?" vraagt Gompeltje. Grotebroer weet het ook niet. Ze horen dat Jannie de trap af loopt en dat vader Gompel binnen komt. Boven aan de trap luisteren ze hun gesprek stiekem af. "Ze wil niet met me praten…", zegt vader terwijl hij z'n natte regenjas ophangt, "ook niet met de dokter erbij." Jannie legt even haar hand op z'n schouder. "Het komt wel goed Cor, laten we even een borrel drinken." Ze wil hem meenemen naar de woonkamer, maar dan barst vader in huilen uit. Daar moet Gompeltje ook van huilen en Grotebroer neemt hem mee naar zolder.

Grotebroer heeft van karton een prachtig lijstje gemaakt om Gompeltjes tekening van meneer en mevrouw Stronck bij de mesthoop. Nu ziet het er helemaal goed uit. "Geef 'm zo maar aan Papa…" zegt Grotebroer, "dan wordt ie vast wel weer vrolijk."
Heel voorzichtig sluipen ze samen met de tekening de trap af en als ze beneden zijn luisteren ze eerst aan de deur van de woonkamer. Ze horen muziek van een grammofoonplaat en Papa die Jannie over Mama vertelt: "Het gaat heel lang duren, Jannie, misschien wel een half jaar…" zegt Papa, die niet meer huilt, "ik kan je toch moeilijk vragen om zo lang bij ons te blijven."
Jannie wil iets terug zeggen, maar dan doet Grotebroer de deur open en duwt ie Gompeltje naar binnen. Hun vader en Jannie zitten naast elkaar op de bank. "Dag Papa…" zegt Grotebroer extra vrolijk, "Gompeltje heeft een verrassing voor je." Papa kijkt blij verrast naar z'n twee jongste kinderen en Jannie moet lachen. "Laat me maar eens zien…" zegt ie, en Gompeltje geeft z'n vader de tekening in het lijstje. "Heb jij dat helemaal alleen gemaakt?" vraagt z'n vader en Gompeltje knikt apetrots.
Vader Gompel moet grinniken om de tekening en dan neemt ie Gompeltje op schoot. Gompeltje ziet dat z'n vader rooie ogen heeft van het huilen, maar dat maakt 'm niks uit. Hij ziet ook dat z'n vader nu pret heeft om zijn tekening. "Gompeltje…" vraagt Pappa, "weet je wel zeker dat je tuinman wilt worden?" Gompeltje knikt heel beslist. "Als ik dit zo bekijk kun je ook een beroemde tekenaar of misschien wel schilder worden…", gaat Papa verder, "als meneer Stronck een beetje van de schrik bekomen is zal ik hem deze tekening zeker laten zien." Gompeltje gaat rechtop zitten en kijkt z'n vader met grote ogen aan. "Nee, dat mag niet…" roept ie, "dan wordt meneer Stronck heel boos!" Maar z'n vader stelt hem gerust: "Meneer Stronck maakt zelf ook tekeningen die om te lachen zijn, dus volgens mij vindt ie dit heel leuk… over een paar weken." Gompeltje kijkt naar Grotebroer en die knikt hem geruststellend met een knipoog toe.
Jannie schenkt vader nog een borreltje in. "Gompeltje, vertel jij Papa maar eens over de film, die je vanmiddag gezien hebt…", zegt ze "dan ga ik nu het eten klaarmaken." Gompeltje probeert z'n vader te vertellen over de film, maar hij is ook heel moe geworden van deze bijzondere dag. Hij begint over Bambi en hoe druk het was in de bioscoop, maar dan valt ie vanzelf in slaap.

19

Gompeltje wordt pas weer wakker als Jannie de kamer in komt en zegt dat het eten klaar is. Hij heeft de hele tijd bij z'n vader op schoot geslapen. Wat een honger heeft ie nu en wat ruikt het spannend. De andere kinderen zijn ook allemaal weer thuis en iedereen zit al aan tafel. Jannie heeft Nasi Goreng gemaakt en ze zet een grote dampende schaal op tafel.
Grotezus maakt ook wel eens Nasi en het is een van Gompeltjes lievelingsgerechten. Ze vinden het allemaal heel erg lekker en vooral omdat ze het niet zo vaak eten, dan is het echt een verrassing. Meestal eten ze aardappels met vlees en groente en een keer in de week verse vis van de markt.
Grotezus zit op kookles en op zaterdag maakt ze vaak dingen, die ze daar geleerd heeft om klaar te maken. Voor Gompeltje is het dan altijd feest, gewoon omdat het anders is, zelfs al is het een beetje mislukt.
Papa bidt zoals altijd het 'Onze Vader', maar Gompeltje kan aan Papa's stem horen dat ie dat vandaag niet gemakkelijk vindt. Er zitten zulke rare zinnen in dat gebed, neem nou: '…en verlos ons van den boze…" Daar snapt Gompeltje eigenlijk niks van. Hij vindt het niet leuk dat z'n moeder zo vaak boos is, maar dat kan z'n vader toch niet bedoelen. En nu begint Papa te stotteren bij die zin. Dat doet ie anders nooit.
Als Papa klaar is met bidden en iedereen eigenlijk nog 'Here zege deze spijze amen.' moet zeggen, kijkt hij al z'n kinderen aan. "Ik moet jullie iets belangrijks vertellen…" begint Papa, "en vanaf nu doe ik dat niet meer in het Frans…" en dan kijkt ie Gompeltje aan, "want ik vind dat Gompeltje ook mag weten wat er aan de hand is." Nu kijkt iedereen naar Gompeltje en Grotebroer, die zoals altijd naast hem zit, geeft hem een duwtje in z'n zij. Dat vindt Gompeltje fijn, maar bovenal voelt ie dat ie er nu echt bij gaat horen. Hij kijkt naar Jannie en die geeft hem een knipoog, maar ze lacht er niet echt bij.
Papa vertelt verder en hij heeft toch wel slecht nieuws: "Jullie moeder gaat vanavond nog naar het ziekenhuis en dat zou wel eens heel lang kunnen gaan duren…" Iedereen is nu doodstil. "De komende twee weken mogen we niet op bezoek bij Mama…" Gompeltje ziet dat z'n vader moet slikken. "maar daarna mogen we twee keer in de week naar haar toe, maar niet met z'n allen tegelijk." Grotezus begint nu zachtjes te huilen en Oudstezus probeert haar te troosten. Oudstebroer kijkt strak voor zich uit, maar Gompeltje ziet dat z'n bovenlip trilt. "Ik vind dit heel moeilijk om aan jullie te vertellen…" Papa's stem klinkt nu een beetje schor. "maar Mamma wil liever niet dat ik op bezoek kom…" Hij kijkt nu naar z'n nog lege bord. "Mama wordt in een ziekenhuis vlak bij Opa en Oma opgenomen en daar mogen jullie straks om de beurt met z'n tweeën naartoe…"

Grotezus staat op van tafel en loopt de kamer uit. Oudstezus rent er achteraan. Gompeltje hoort Grotezus op de gang bij de kapstok heel hard huilen. Jannie wil er ook achteraan, maar Papa kijkt haar aan als ze wil opstaan. "Laat ze maar even Jannie, we moeten gaan eten want anders wordt het koud." En dan begint Papa zelf iedereen op te scheppen. "Als jullie nog iets te vragen hebben, doe dat dan alsjeblieft na het eten…", zegt ie, "want Jannie heeft niet voor niks zo lekker gekookt."
De twee zussen komen weer terug en vader schept hen ook de Nasi Goreng op.

Het is verder stil aan tafel, heel anders dan hoe het meestal gaat. Gompeltje zit te smullen. Hij wist natuurlijk al dat Mamma naar het ziekenhuis moest en hij vindt dat ook niet zo erg. Grotebroer heeft hem op zolder verteld dat ze je in een ziekenhuis weer beter maken. Gompeltje vindt het eigenlijk wel spannend. Maar Grotezus eet nauwelijks. Na een paar hapjes stopt ze ermee. Ze kijkt Jannie aan: "Het spijt me…" zegt ze eerlijk tegen Jannie, "het smaakt echt heerlijk, maar ik krijg het even niet door m'n keel." Jannie knikt begrijpend. "Geeft niks hoor, als je vanavond later toch weer trek krijgt warm ik het zo voor je op." Grotezus staat weer op van tafel, maar nu veel rustiger. "Dankjewel Jannie…" zegt ze lief, "ik kan het ook zelf doen hoor." Ze loopt de kamer uit en zegt nog: "ik wil even in m'n dagboek schrijven."

Na het eten gaan de andere kinderen hun eigen dingen doen en Gompeltje is eigenlijk heel erg moe. Nu wil hij best vroeg naar bed, zeker omdat ie weet dat z'n vader het verhaal van Woutertje verder gaat vertellen. Maar Papa gaat eerst Jannie helpen met de afwas. Dat heeft Gompeltje nog niet vaak meegemaakt. Meestal moeten de andere kinderen meehelpen en gaat Papa rustig een sigaartje roken en de krant lezen. Gompeltje kleedt zich maar alvast uit en trekt z'n pyjama aan. Heel ongeduldig gaat ie op bed zitten wachten. De overall heeft ie over een stoel gehangen en hij kan z'n ogen er maar niet vanaf houden.

Eindelijk komt Jannie de trap opgelopen. "Gompeltje, ben je al naar bed gegaan?" vraagt ze verbaasd. Gompeltje knikt. "Komt Papa ook boven?" vraagt ie hoopvol. "Natuurlijk…", lacht Jannie, "ik ga hem meteen halen." Maar dan horen ze Papa de trap al opkomen.
"Zo jochie, ik hoor dat jij een vriendinnetje hebt ontmoet vandaag." Papa tilt Gompeltje op tot boven z'n hoofd en draait hem in de rondte. "Daar mag jij best gaan spelen hoor, maar dat zal dan na schooltijd moeten kleine tuinman." Papa zet hem weer neer op bed. "Misschien wil je ook wel naar school als je haar wat beter kent." Maar Gompeltje schudt heel eigenwijs z'n hoofd. "Ik ga niet naar school." zegt ie beslist.
Jannie trekt de dekens opzij. "Kruip er maar vast in…", zegt ze, "dan gaat Papa je verder vertellen over Woutertje." Gompeltje gaat met z'n rug tegen het kussen zitten en Jannie slaat de dekens om hem heen. Dan gaan ze allebei bij hem op bed zitten. "Weet je nog waar we gisteren gebleven zijn?", vraagt Papa. Gompeltje knikt: "Woutertje werd door z'n broers en zussen gepest en toen is ie het bos ingelopen en eh… en toen is ie verdwaald" Papa kijkt hem tevreden aan. "Heel goed jochie, en wie kwam Woutertje toen in het bos tegen?" Nou dat weet Gompeltje nog maar al te best: "een hondje!" roept ie. "Goed zo…" zegt Papa, "zal ik dan maar gauw verder vertellen?" En dan begint ie eindelijk:

-"GRRR... Dag hondje," zei Woutertje, "wat doe je hier zomaar in het bos?"
-"WRRROEF..." zei het hondje, "ik werk voor mijn baas en dat is de jager, dus ik zou maar oppassen als ik jou was."
-"Hondje, ik heb zo'n honger," zei Wouterje, 'weet je niet hoe ik aan een paar broodjes kan komen?"
-"Broodjes, daar weet ik niks van, maar bij de slager in het dorp kun je aan worst komen," zei het hondje, "en maak nu dat je weg komt, want mijn baas komt er zo aan, en die vindt het heel leuk om op kleine beertjes te schieten!"

Woutertje begreep dat hij er beter vandoor kon gaan. In de verte hoorde hij de jager schieten en de knallen klonken steeds dichterbij.

"In Bambi zitten ook heel gemene jagers." zegt Gompeltje. Jannie knikt en streelt hem door z'n krullen. Papa vertelt verder:

-"Waar is het dorp?" vroeg Woutertje aan het hondje.
-"Rechtdoor lopen, dan bij de paddestoelentuin rechtsaf, en als je dan bij de vleermuizenboom bent moet je gewoon het witte pad volgen, dan kom je er vanzelf. Maar weet je, vandaag is het zondag, dus de slager is dicht."

Woutertje hoorde het geschiet van de jager nu heel dichtbij...

-"Zorg dat je weg komt!" zei het hondje, "ik moet weer aan het werk, en als mijn baas er achter komt dat ik zomaar met jou sta te praten, dan zwaait er wat voor me."

De jager kwam er al aangelopen en Woutertje holde er snel vandoor. Hij hoorde de jager nog op hem schieten, maar gelukkig was het steeds mis. Hij rende zo hard dat hij even alles vergat. Even had hij geen honger meer en was hij vergeten hoe erg hij door z'n broertjes en zusjes gepest was.
Bij de paddestoelentuin keek hij om zich heen. Hij wist niet meer of hij nu rechts- of linksaf moest. Maar ja, wat maakte het uit, in het dorp was toch geen eten te vinden. Het geschiet van de jager klonk nu zo ver weg dat Woutertje niet bang meer was.

"Gelukkig…" zucht Gompeltje, "als die rotjager nou maar niet op Woutertjes Papa of Mamma gaat schieten." Papa kijkt hem aan: "nee hoor, daar hoef je niet bang voor te wezen…", zegt ie, "daar zijn Berend en Bernadette veel te slim voor."

Woutertje ging even tussen de paddestoelen liggen, en voor ie het wist viel hij in een diepe slaap. Er kwam een rare droom:

De hele berenfamilie moest bij het circus werken en ze zaten met z'n allen in kooien op grote vrachtauto's, onderweg naar een volgende stad, waar ze voor de mensen zouden moeten gaan optreden. Ze kregen bijna niks te eten of te drinken en het was ook nog heel warm.
Ineens ging de weg door een bos en na een poosje konden de vrachtauto's niet verder omdat er heel grote paddestoelen stonden. De paddestoelen waren zo groot dat het wel rotsen leken, maar dan levende rotsen. Het zag er heel erg eng uit.
De circusdirecteur, die in zijn grote dure auto voorop reed, stapte met zijn hondje uit om te kijken hoe ze verder moesten gaan. Maar het hondje sprong meteen weer in de auto, want de paddestoelen begonnen te praten.

Woutertje merkte in zijn droom dat de circusdirecteur eigenlijk de jager was en het hondje herkende hij ook. Dat was het hondje van zonet.

De paddestoelen spraken maar en spraken maar tegen de circusdirecteur of eigenlijk tegen de jager.

gompeltje, de jager

-"Jij komt hier niet binnen in dit bos, want jij bent slecht voor de dieren!" zeiden de paddestoelen met een zware stem.
-"Oja?... schreeuwde de circusjager, "en wat denk je dan dat ik met deze berenfamilie ga doen?"
-"Je wilt er alleen maar geld mee verdienen, domme directeur!", riep een kleine paddestoel met een veel hogere stem. "Ga weg uit ons bos!"
-"Ik wil er alleen maar met al mijn geliefde dieren doorheen rijden" riep de jagersdirecteur, "Jullie zal niets gebeuren beste beren, ik zal jullie geen kwaad doen!"
-"Die beren blijven hier" riepen nu alle grote en kleine paddestoelen. Die horen in het bos, en jij niet!"
-"Als jullie mij hier niet doorlaten, dan laat ik hier al die beren in hun kooien achter!" schreeuwde de directeur,
"opgesloten, en dan zullen ze van de honger doodgaan, want beren lusten helaas geen paddestoelenvlees!"

"BZZZ... Hee beertje, wat lig je hier te slapen?"

Bijtje Edward was op Woutertjes neus gaan zitten en hij maakte hem wakker uit deze vreselijke droom.

"Hee Edward!" roept Gompeltje.

-"Jij houdt van honing, hè..." zei Edward.
-"GRRR... Geef mij maar een broodje paddestoel" zei Woutertje, die nog helemaal in de war was van die enge droom.
-"BZZZ... Paddestoelen zijn d'r hier genoeg, maar broodjes zie ik niet." zei Edward.
-"BRRR... Ik lust helemaal geen paddestoelen," zei Woutertje, en m'n broodjes ben ik verloren."
-"Zal ik je helpen zoeken?" vroeg Edward.

Dat wilde Woutertje maar wat graag, en hij vertelde Edward hoe hij verdwaald was, terwijl hij eigenlijk met z'n broertjes en zusjes bij de Grote Vijver had moeten blijven, maar dat ze hem zo gepest hadden. Hij vertelde ook over het hondje en de jager, die hem achterna gezeten had.

-"BZZZ... Oei, is de jager in het bos?" zei Edward, "dan kunnen jullie helemaal niet bij de Grote Vijver spelen. Dat is veel te gevaarlijk. Blijf hier zitten en als de jager er aan komt moet je je goed verstoppen, want jagers zijn gek op berenhuiden, zeker met zo'n mooi wit vachtje als jij hebt. BZZZ... Blijf hier op me wachten, dan ga ik hulp halen, BZZZ..."

En weg was Edward. Hij vloog zo snel als hij kon terug naar huis om de andere bijen te waarschuwen. Woutertje kroop voor de zekerheid maar onder een struik.

-"Ik dacht dat jullie me zouden helpen..." zei Woutertje tegen de paddestoelen, maar de paddestoelen zeiden niks terug. "Oh nee, dat is waar ook. Dat heb ik maar gedroomd..." En hij kroop nog verder weg onder de struik. Hij was al lang niet meer boos op z'n broertjes en zusjes. Hij was alleen maar ontzettend bang dat de jager hen zou ontdekken.

In de verte hoorde hij een enorm gezoem van wel een paar honderd bijtjes, die aangevlogen kwamen.

-"BZZZ... Woutertje, kom gauw met ons mee!" riep Edward, "Hol maar achter ons aan!"

Bijtjes verdwalen nooit in het bos, want als ze even de weg niet meer weten, dan vliegen ze naar heel hoog boven de bomen en dan zien ze zo weer waar ze naartoe moeten.

Intussen hadden de andere beertjes het grootste plezier bij de Grote Vijver. Ze sprongen steeds weer in het water en spetterden elkaar nat. Alleen Bernd begon zich toch wel een beetje zorgen te maken over zijn jongste broertje. Hij was onder een boom gaan zitten en at zijn laatste boterham op. Woutertje bleef nu toch wel erg lang weg, en had vader Berend niet tegen hem gezegd dat hij als oudste van de beertjes op de kleinste moest letten? Terwijl de anderen vrolijk doorspeelden in het water, zat Bernd hierover te piekeren. Geen van de beertjes had in de gaten dat de jager al heel dichtbij gekomen was en dat zij nu nog veel meer gevaar liepen dan Woutertje diezelfde middag.

-"Hmmm..." dacht de jager, "vijf jonge beren, welke zal ik het eerst schieten? Laat ik om te beginnen die grootste onder de boom maar te pakken nemen, die andere in het water komen daarna wel, want die kunnen toch niet zo snel weglopen."

En de jager richtte zijn geweer op Bernd. Hij hield zijn adem in om zo goed mogelijk te kunnen mikken. Ook het hondje hield zich doodstil. De jager wilde schieten, en... Daar kwam de grote zwerm bijen aan. Alle bijen vlogen rond het hoofd van de jager, die zich een hoedje schrok.

-"Help!" riep de jager en hij rende zo hard als hij kon met kleren en al het water in. Woutertje holde er achteraan, en hij gromde tegen de jager met zijn zwaarste stem, zodat het leek alsof hij achter de jager aanzat. Bernd keek met bewondering naar zijn jongste broertje, terwijl de andere beertjes gillend het water uitvluchtten.
De jager had, omdat hij zo hard moest remmen, zijn geweer laten vallen. Bernd nam het geweer in zijn bek en zwom ermee naar het midden van de vijver, waar het heel diep was. Daar liet hij het geweer los zodat het naar de bodem viel. Daar kon de jager nooit meer mee schieten.

"Net goed!" zegt Gompeltje.

-"Help me dan toch!" riep de jager, "Ik kan niet zwemmen!"

Bernd zwom er naar toe en duwde de jager met zijn snuit luid grommend het water weer uit. De jager was natuurlijk drijfnat en hij wist niet hoe gauw hij z'n kleren moest uittrekken. Ook Woutertje stond stoer tegen hem te grommen. In zijn onderbroek holde de jager het bos weer in.

-"Ziezo," zij Woutertje, "die zien we nooit weer terug." En al z'n broertjes en zusjes waren verbaasd over hoe dapper hij daar stond.
Edward had namelijk met de andere bijtjes afgesproken, dat ze de Jager alleen maar aan het schrikken zouden maken. Daarna waren ze snel weggevlogen, zodat het leek of Woutertje zijn broers en zussen gered had.

-"We, we, wil je misschien een boterham van mij?" vroeg Rietje.
-"Ja, waarom niet," zei Woutertje, "ik heb eigenlijk best wel trek gekregen."

"Zo Droppie…", zegt Papa, "volgens mij heb jij nu wel slaap gekregen." En dan stoppen ze Gompeltje lekker in. "Nee!" roept Gompeltje, "Je moet nog een verhaaltje vertellen!" Maar daar denkt Papa niet over. "Ik moet er eerst weer een verzinnen Jochie, en jij moet gaan slapen…" Hij geeft Gompeltje een kus. "want anders ben je morgen veel te moe om in de tuin te werken." Jannie geeft hem nu ook een kus. "Het stinkt in de tuin." zegt Gompeltje. "Daar zul je maar aan moeten wennen…" lacht Papa, "als je tuinman bent moet je daar tegen kunnen."
Gompeltje wil nog wat terug zeggen, maar Papa houdt z'n vinger voor z'n mond. "Welterusten." zegt ie en Jannie zegt "Welte…, welte?" Gompeltje lacht: "Welteknusten!"

20

Gompeltje droomt die nacht van alles door elkaar. Hij ziet jagers op paddestoelen schieten en een grote bioscoop vol met beren en hertjes. Buurman Stronk wordt meegenomen door de twee politieagenten, die Gompeltjes tekening gezien hebben. Samen met Jannie zwemt ie bloot in de vijver waar de beertjes speelden.

Als Jannie hem wakker maakt is ie nog helemaal suf van al dat gedroom. Gompeltje hoopt dat ze weer samen in bad gaan, maar Jannie is allang aangekleed. "Wat heb jij lang geslapen zeg," Jannie snuffelt aan Gompeltje terwijl ze hem uit bed tilt. "Mmm… je ruikt nog heel fris…", zegt ze, "laten we jou maar meteen aankleden." Gompeltje kan zich zelf natuurlijk al aankleden maar hij vindt het veel te leuk als Jannie het doet. "De overall moet ook aan." zegt ie. Jannie lacht: "Natuurlijk meneer de tuinman, ga jij maar lekker naar buiten vandaag, het zonnetje schijnt."

Het wordt herfst en de bladeren aan de bomen zijn al bijna net zo rood en geel als de appeltjes in de tuin. "Aan onze boom hangen de lekkerste appels van de hele wereld.", zegt Gompeltje tegen Krabbeltje, die in de zandbak van de herfstzon ligt te genieten. Gompeltje hoeft maar eventjes met z'n tuinschop tegen een tak van de boom te duwen en dan vallen er weer vier, vijf of soms wel zes rijpe appels tegelijk naar beneden.

Op zolder heeft Gompeltje nu altijd een voorraadje. Hij heeft Mama al vaak gevraagd of ze er verse appelmoes van wil maken, maar z'n moeder zegt dan altijd dat deze daar niet geschikt voor zijn. "Daar moet je Goudrenetten voor gebruiken…", zegt Mama dan steeds weer, "met deze appels krijg je geen lekkere moes.'
Gompeltje is het daar nooit mee eens: 'Maar als ik het nou wèl lekker vind, dan is het toch niet erg…", probeert ie elke keer weer. Hij kan zich niet voorstellen dat je van de lekkerste appeltjes van de hele wereld geen goeie appelmoes kan maken. "Ik zal ze wel voor je schillen.", belooft ie dan ook nog. Hij kan helemaal nog niet schillen en als ie het al wel zou kunnen dan mocht dat vast niet van Mama. Zo'n scherp mesje dat vindt ze veel te gevaarlijk. Ze moet altijd wel om hem lachen, maar die appelmoes, daar begint ze nooit aan.

Gelukkig stinkt het al niet meer zo erg in de tuin. Dat komt ook omdat de wind de goeie kant op waait. Meneer Stronck is nog steeds heel hard bezig om de mest, die hij overgehouden heeft, onder de grond te scheppen. Dokter Harby zal er nog wel flink last van hebben. Gompeltje staat te verzinnen wat ie wil gaan doen. Hij hoeft de planten geen water te geven want het heeft gisteren genoeg geregend. Hij zou bladeren kunnen gaan harken, maar dat vindt ie niet zo'n leuk karwijtje. Bovendien heeft Papa hem verteld dat je de bladeren beter kunt laten liggen. "Als meneer Stronck de bladeren ook zou laten liggen had ie bijna geen mest nodig in z'n tuin…", zei Papa gisteravond nog, "herfstbladeren worden vanzelf prima mest, en ze stinken ook niet."

Gompeltje weet echt even niet wat ie nu zal gaan doen. Dat valt 'm een beetje tegen want hij had bedacht dat ie het hele jaar in de tuin zou gaan werken, en daar staat ie nu in z'n eerste echte overall. Hij vindt het stom om dit tegen Jannie te zeggen. Ze heeft net gisteren die mooie overall en de klompen voor hem gekocht. Maar dan bedenkt ie dat Jannie misschien wèl appelmoes wil maken van hun eigen appeltjes. Hij holt weer naar binnen, en roept: "Jannie, Jannie!" Maar Jannie staat in de gang te telefoneren. Ze houdt haar wijsvinger voor haar mond. Gompeltje moet even stil zijn.
"Vind je het goed dat ik daar eventjes over nadenk?", zegt Jannie, en dan luistert ze weer naar wat er aan de andere kant gezegd wordt, "Dat is goed…", zegt ze, "en ik zal het Gompeltje vertellen, dan hoor je straks nog van me." Gompeltje wordt natuurlijk razend nieuwsgierig. Hij weet niet wie Jannie aan de telefoon heeft. Het zou Papa kunnen zijn, maar net zo goed iemand anders. "Tot zo.", zegt Jannie en dan hangt ze op.

"Dat was de vader van Elzelien…" vertelt ze, "wil je bij haar komen spelen als ze weer thuis is van school vanmiddag?" Nou, dat lijkt Gompeltje wel wat, want hij begon zich immers toch een beetje te vervelen in de tuin. Maar hij zegt dat nog niet meteen. "Waar moet jij nog eventjes over nadenken?", vraagt ie. Jannie begint een beetje te blozen en Gompeltje ziet dat. "Oh…, Elzelientjes vader vroeg me of ik een keertje met hem alleen naar de film wil, maar dat weet ik nog niet." Gompeltje ziet dat Jannie er best vrolijk bij kijkt en dat verbaast hem niks. Hij had het gisteren allemaal al lang door. Jannie vindt Elzeliens vader leuk. Gompeltje is daar niet blij mee. Jannie is van hem en ook een beetje van z'n eigen vader en dat moet zo blijven, heeft ie bedacht. Het stomme is dat Jannie het natuurlijk weer meteen aan hem ziet dat hij er de pest in heeft.
"Jij moet bij ons blijven.", zegt Gompeltje dan heel beslist. "Gompeltje, ik ben er toch en ik ga heus niet zo snel weg hoor.", zegt Jannie toch wel een beetje geschrokken.
Gompeltje is eventjes stil en dan kijkt ie Jannie zo lief mogelijk aan: "Wil jij appelmoes maken van onze eigen appeltjes?" Jannie kijkt opgelucht. "Lieverd, dat zijn toch helemaal geen moesappels." Dat weet Gompeltje natuurlijk al lang. "Dat geeft toch niks…", zegt ie, "ik zal je wel helpen met schillen…", hij weet zeker dat ie Jannie wel kan overhalen, "en ik zal het helemaal opeten." Jannie moet glimlachen en ze schudt met haar hoofd. "Vooruit dan maar, haal jij dan een stuk of tien appels uit de tuin?" Gompeltje vliegt er vandoor. "Hee wacht eens even!", roept Jannie hem na, "Ga jij nog bij Elzelientje spelen vanmiddag?" Maar Gompeltje doet net of ie het niet hoort. Hij wil de appeltjes zo snel mogelijk halen alsof ie bang is dat Jannie het weer zal vergeten.

Mama kan ook wel eens iets 'vergeten'. Dan vraagt ze bijvoorbeeld: "Gompeltje, wil jij even Mama's sloffen uit de slaapkamer halen, dan krijg je een snoepje." En als Gompeltje dan terug is met de sloffen laat ze hem gewoon staan wachten. "Gompeltje, is er iets?", vraagt ze dan plagerig en net alsof ze verbaasd is. En dan gebeurt er iets raars met Gompeltje. Hij kan alleen nog maar fluisteren. "Ik krijg nog een snoepje.", zegt ie dan heel zacht. Mama gaat dan juist harder praten. Wat zeg je jongetje? Ik kan je helemaal niet verstaan.!" En daardoor lukt het Gompeltje helemaal niet meer om gewoon te spreken. Het duurt net zo lang tot Mama zich voorover buigt en hij het in haar oor mag fluisteren. En dan roept Mama: "Oh ja, je krijgt nog een snoepje. Mama was het bijna vergeten." Maar de laatste keer dat Mama weer eens het snoepje leek te vergeten, had Gompeltje haar te pakken. Hij voelde van tevoren al dat ze hem weer zou gaan plagen en daarom kon ie wèl gewoon praten, maar hij fluisterde toch. Totdat Mama zich weer voorover boog. Toen schreeuwde die keihard "Snoepje!!!" in haar oor. Mama sprong van schrik een stukje in de lucht. Gompeltje moest er vreselijk om lachen, maar Mama vond het helemaal niet leuk: "Je mag me niet zo laten schrikken!", riep ze boos, "Je weet dat ik daar niet tegen kan!" Maar Gompeltje kreeg wel het snoepje dat Mama hem beloofd had. Want z'n moeder zegt zelf altijd dat je ook moet doen wat je beloofd hebt en vaak vertelt ze er ook nog een heel oud rijmpje bij:

Wie belooft en niet wil doen
Is gelijk een kale hoen
Die wil pronken met z'n veren
Maar slechts kakelt zonder kleren

In de tuin probeert Gompeltje snel zoveel mogelijk appeltjes tegelijk op te pakken, maar dat valt niet mee. Ze passen net niet in de zakken van z'n overall en met z'n handjes kan ie er maar drie tegelijk vasthouden. Hij probeert er wel meer maar die vallen weer op de grond. "Dan maar een paar keer lopen…", bedenkt ie, "als Jannie maar alvast begint." Op een holletje brengt ie de eerste appeltjes naar binnen.
Als Gompeltje weer buiten is staat meneer Stronck naar hem te kijken. "Ben jij soms bang dat het gaat vriezen?", zegt ie een beetje pesterig. Maar Gompeltje zegt lekker niks terug. "Stomme buurman!", denkt ie. En dan rent ie weer het huis in. Het moet natuurlijk wel een grappig gezicht zijn: zo'n klein mannetje dat als een gek tekeer gaat om zo gauw mogelijk een heleboel appels uit de tuin te halen.
De buurman staat nu tegen het hek aangeleund op Gompeltje te wachten. Daar is ie al weer en hij slaat met z'n tuinschopje tegen een tak en dan regent het appeltjes. Gompeltje krijgt er zelfs een op z'n kop. Meneer Stronck staat maar over het hek naar hem te kijken. "Je bent zeker bang dat ik ze ga stelen hè.", plaagt ie. Gompeltje wil dan toch iets terug zeggen. Hij wil tegen de buurman zeggen dat die toch zelf zo'n mooie appelboom heeft. Maar nu gebeurt er hetzelfde als wanneer Mama hem plaagt: hij kan weer alleen maar fluisteren. "Zo, ben jij je stem kwijt jochie?" Buurman Stronck lacht hem uit. Dat weet Gompeltje zeker. En dan geeft ie de buurman zonder er bij na te denken een appeltje. Die pakt het zomaar aan. Heel rustig raapt Gompeltje er weer drie op terwijl meneer Stronck verbaasd naar de appel in z'n hand staat te kijken. Maar hij neemt er toch een hap van en spuugt die meteen weer uit. "Akelig rotjoch!", roept ie opeens, "D'r zit een worm in!", en hij smijt de appel weg, die op een kei in de tuin helemaal uit elkaar spat. Gompeltje schrikt zich een hoedje want hij had die worm helemaal niet gezien. Hij wil dat tegen meneer Stronck zeggen, maar hij kan nog steeds alleen maar fluisteren. Dan wil hij de buurman een nieuwe appel geven nadat ie goed gekeken heeft of er geen gaatje van een worm in zit. Maar meneer Stronck pakt 'm niet aan. "Ik zal vanavond eens met je vader praten…", zegt Stronck, "jij bent al net zo'n ondeugd als die broer van je."

Gompeltje weet heel goed dat Grotebroer graag streken uithaalt. Hij weet ook dat Papa het leuk vindt om meneer Stronck er tussen te nemen en hij is er dan ook niet bang voor als die man met z'n vader gaat praten. Hij had het echt niet zo bedoeld, maar nu vindt ie het eigenlijk wel grappig dat meneer Stronck nou net een appeltje met een worm er in van hem gekregen heeft. Hij probeert maar niks meer te zeggen, want dat fluisteren vindt ie maar stom. De buurman draait zich gelukkig weer om en zo kan Gompeltje weer rustig door met z'n appeltjes. Haast heeft ie niet meer want Jannie is al begonnen met schillen.

's Middags brengt Jannie hem naar het huis waar Elzelien woont. Het is niet zo ver weg en samen wandelen ze er in een kwartiertje naartoe. Ze lopen een stukje door het park met de grote vijver. Die vijver daar moest Gompeltje steeds aan denken toen Papa hem het verhaal van Woutertje vertelde, en in z'n droom was het ook al dezelfde. "Hier hebben wij vannacht gezwommen.", zegt ie terwijl hij in Jannies hand knijpt. "Oh ja, is dat zo?", vraagt Jannie, "Daar weet ik helemaal niks van." Ze blijven even stil staan bij het water en Jannie kijkt hem verbaasd aan. "Echt waar…", zegt Gompeltje, "ik heb het eerlijk gedroomd." En dan lopen ze weer verder. "Ik ben blij dat je zo eerlijk bent.", zegt Jannie grinnikend. "We waren allebei in ons blootje.", gaat Gompeltje verder. "Zo, zo…", lacht Jannie, "volgens mij vond je het wel heel leuk om met mij in bad te gaan."

Gompeltje zegt niks terug want hij moet nadenken. Ze lopen inmiddels over een tegelpaadje en hij moet nu van zichzelf heel goed opletten dat ie niet op de randen tussen de tegels stapt. Daar groeit gras en dat wil die niet aanraken en daarom maakt ie gekke pasjes. "Wat loop je raar lieverd.", zegt Jannie, maar Gompeltje moet nog steeds heel hard denken. Hij hoort haar niet eens. "Die beertjes waren ook bloot aan het zwemmen in de vijver.", zegt ie dan opeens heel beslist. Jannie moet alweer om hem lachen: "Nee joh, beren hebben altijd een bontjasje aan." Gompeltje kijkt haar aan: "Maar wat doen ze dan als ze het heel erg warm hebben?", vraagt ie. "Nou, dan gaan ze lekker in de vijver zwemmen...", bedenkt Jannie, "net als wanneer jij naar het zwembad gaat." Gompeltje moet nu al weer nadenken. "Hoeven ze dan geen zwembroek aan?" vraagt ie door. "Nee hoor…", zegt Jannie, "ze zijn toch al aangekleed." Het is een poosje stil en dan wil Gompeltje nog meer weten: "Hebben beren dan ook een piemeltje of een gaatje net als jij?" Jannie knikt. "Ja, net als wij, het is precies hetzelfde." Gompeltje vindt het fijn dat Jannie gewoon echt antwoord geeft als ie zoiets vraagt. "Maar hoe moeten ze dan plassen als ze hun kleren aanhouden?" wil die nu weten, en dan moet Jannie even flink nadenken. "Nou, weet je…", zegt ze dan, "Beren dragen wel altijd een bontjas, maar ze hebben nooit een onderbroek aan." Gompeltje snapt het: "Dan zijn ze toch een beetje bloot."

Ze zijn al in het laantje waar Elzelien woont. Er staan ontzettend grote dure huizen. Bij het tweede huis aan de rechterkant moeten ze zijn. Als ze aangebeld hebben doet er een groot meisje open. "Wij komen voor Elzelien…", zegt Jannie, "is meneer van der Ven er misschien ook?" Het meisje schudt haar hoofd. "Nee, meneer is aan het werk en ik pas op Elzelientje." Ze lacht vriendelijk: "Komt u toch binnen. Jij bent zeker Gompeltje van de bioscoop." Gompeltje is blij dat Elzeliens vader er niet is, want dan kan die ook niet aardig doen tegen Jannie. Hij knikt naar het grote meisje. Daar komt Elzelien al aangerend. "Hee Gompeltje, ga je mee naar boven?", roept ze. En weg zijn ze. "Krijg ik geen kus van je?", roept Jannie Gompeltje nog na en dan blijft ie even op de trap staan. "Vanavond als ik slapen ga.", zegt ie dan lachend. Elzelien pakt z'n arm beet en trekt hem mee de trap op.

21

Elzelien heeft een hele zolder voor haarzelf alleen om te spelen. Ze heeft ook nog een eigen kamer. Gompeltje kijkt z'n ogen uit. Elzelien heeft zoveel speelgoed, daar zou je zo een winkeltje mee kunnen beginnen. Het grote meisje brengt limonade en zelfs een stukje taart voor de twee kinderen. Dat heeft Gompeltje nog nooit meegemaakt, taart als er niemand jarig is. Daarna mogen ze alleen spelen.

Elzelien heeft ook heel veel poppen en beren. 't Zijn er zoveel dat Gompeltje ze niet eens kan tellen terwijl hij toch al best heel goed rekenen kan. Ze hebben allemaal nog een eigen naam ook. Elzelien vertelt van iedere pop of beer hoe die heet. Dat kan Gompeltje nooit onthouden. Maar de laatste beer die ze hem laat zien zal die niet gauw vergeten. "Die heb ik gisteren na de film van Papa gekregen…", zegt Elzelien, "en hij heet Gompeltje omdat ie zo op jou lijkt." Gompeltje ziet niet meteen waarom die beer zo op hem lijkt, maar daar zegt ie niks over. Hij voelt zich wel heel warm vanbinnen omdat Elzelien zo aardig tegen hem is. Binnen een paar dagen heeft ie ineens twee vriendinnen, want Jannie vindt ie ook een echte vriendin, ook al is het z'n tante.

"En nu gaan we ons verkleden…", zegt Elzelien, "dan word ik een meneer en jij een mevrouw." Ze laat hem haar enorme verkleedkleren kist zien. Gompeltje kent dat niet eens. Er zitten ontzettend veel jurken, broeken en hemden in en ook nog eens allerlei hoeden, stropdassen en nylonkousen.
"Ik ga jou eerst uitkleden.", heeft Elzelien bedacht, en voor Gompeltje het weet trekt ze de rits van z'n overall open. "Jij bent tuinman hè…", zegt ze ondeugend, "heb jij ook een tuinslangetje bij je?" Ze voelt aan z'n buik en prikt er met haar vingers in vlak boven z'n onderbroekje. Gompeltje vindt dit eigenlijk een beetje gek, maar hij voelt ook rare kriebels die wel lekker zijn.
Elzelien gaat gewoon door met hem uit te kleden. "Je broekje mag je aanhouden.", zegt Elzelien. En daar staat Gompeltje dan ineens bijna in z'n blootje voor het vriendinnetje dat hij nog maar net kent. Zoiets heeft ie nog nooit meegemaakt, maar hij vindt het wel een spannend spelletje.
"Nu mag je mij helpen met m'n rits.", zegt Elzelien een beetje tuttig en ze draait zich om zodat Gompeltje haar jurkje los kan maken. Hij kent dat wel want Mama zegt dat ook wel eens tegen hem. Dan moet ie altijd op een stoel klimmen om erbij te kunnen. Hij trekt de rits los en dan trekt Elzelien heel handig het jurkje over haar hoofd uit. De rest doet ze zelf en haar onderbroekje houdt ze ook aan.

"We gaan eerst doktertje spelen!", roept ze giechelend. Ze rent naar haar bed en kruipt onder de dekens. Gompeltje staat er verbaasd bij te kijken. Maar Elzelien kent het spelletje al heel goed en ze wenkt Gompeltje dat ie bij haar moet komen. "Dokter, dokter…", roept ze een beetje zeurderig, "oh dokter, ik heb zo'n pijn!" Gompeltje weet even niet wat ie moet doen, maar Elzelien weet het precies: "Dokter, oh dokter, komt u toch bij me!", roept ze smekend.
Gompeltje gaat bij haar bed staan maar hij weet nog steeds niet hoe het verder gaat. "Nu moet je aan mij vragen waar de pijn zit…", fluistert Elzelien, "maar je moet wel u tegen me zeggen." En dan kijkt ze heel zielig. Het lijkt wel of ze gaat huilen. "Dokter, oh dokter, helpt u me toch. Straks ga ik nog dood!" Gompeltje probeert met een zware stem te spreken: "waar heeft u pijn mevrouw?" Hij begint het steeds spannender te vinden. Elzelien pakt hem bij z'n pols en trekt z'n arm onder de dekens naar haar buik. Hij voelt haar warme huid en ontdekt hoe zacht die is. "Zit de pijn hier mevrouw?", vraagt ie nog steeds met z'n zwaarste stem. "Nee, nee, iets lager!" roept Elzelien heel zielig, en ze trekt z'n hand nog iets meer naar beneden. Ze stopt 'm gewoon in haar onderbroekje. Gompeltje krijgt het er helemaal warm van. Straks zit ie nog bij haar plasgaatje, bedenkt ie, maar zover komt het niet. "Ja! Hier zit de pijn.", zegt Elzelien nu veel zachter.
Gompeltje weet heel goed wat z'n vader altijd doet als ie pijn in z'n buik heeft. Hij moet dan heel diep ademhalen en dan wrijft Papa er met z'n warme hand overheen. Zo gaat de pijn altijd heel snel weer weg, "Diep ademhalen mevrouw.", zegt ie en hij probeert er streng bij te kijken. Elzelien begint heel gehoorzaam zwaar te ademen en Gompeltje wrijft net zoals z'n vader over de zere plek. "Wat doet u dat goed dokter…", zegt Elzelien dankbaar, "maar u moet nog iets lager zijn." Ze duwt z'n hand gewoon nog een stukje verder naar beneden. Hier krijgt ie echt heel veel gekke kriebels van. Hij voelt even haar plasgaatje en dan trekt ie z'n hand gauw weer terug.

Elzelien moet ontzettend giechelen. "Dit heb je zeker nog nooit gedaan hè!" roept ze en Gompeltje schrikt er van. "Maar je bent echt een goeie dokter…", zegt ze, "de pijn is helemaal weg." Gompeltje is opgelucht want hij dacht even dat Elzelien hem uitlachte, maar dat is gelukkig niet zo. Hij legt z'n hand weer op haar buik maar die duwt ze weg. "Niet meer doen…", zegt ze, "ik ben nu toch weer beter."
Gompeltje staat er weer even bij te kijken, maar Elzelien weet heel goed hoe het verder moet. "Nu ben jij heel ziek!", roept ze terwijl ze uit bed kruipt, "jij ligt in het ziekenhuis en ik ben de zuster." Ze rent naar de verkleedkleren kist en vist daar een verpleegstersjas uit. "Je mag niet kijken hoor!", roept ze terwijl ze de jas aantrekt, "en je moet in bed gaan liggen want je bent heel erg ziek!"
Gompeltje kruipt heel gehoorzaam in Elzeliens bed. Het ruikt heel lekker, vindt ie en hij voelt hoe warm het nog is omdat zij er net in gelegen heeft. Daar is ze al in haar witte jas. Ze heeft er zelfs een brilletje met dikke randen bij opgezet. "Zo meneer Gompel…", zegt ze streng, "hoe gaat het met u vandaag?" Gompeltje denkt dat ie het spelletje nu helemaal begrijpt en hij probeert heel zielig te praten: "Oh zuster, het doet zo zeer.", jammert ie. "Oh dat is niet zo best…", zegt zuster Elzelien zo ernstig mogelijk, "vertelt u mij maar eens waar de pijn zit." Gompeltje schuift de dekens een beetje van zich af en wijst op zijn borst. "Hier doet het zo'n pijn.", kreunt ie. Elzelien kijkt hem aan alsof ie gek geworden is. "Nee stommerd…" fluistert ze alweer, "je hebt altijd pijn in je buik of in je bibs." Gompeltje begrijpt het: "Doktertje spelen gaat altijd over waarmee je piest en poept,", bedenkt ie. Elzelien trekt de dekens van hem af en kijkt hem aan alsof ze wil zeggen: "komt er nog wat van?" Hij draait zich op z'n buik en wijst op z'n billen. "Hier doet het heel erg zeer zuster.", zegt ie klagerig. "Aha, ik zie het al…", zegt zuster Elzelien, "de pijn zit zeker tussen uw billen." Zonder Gompeltjes antwoord af te wachten trekt ze zijn onderbroekje naar beneden. Ze steekt zomaar haar vinger in z'n poepgaatje. Auw, auw!", roept Gompeltje. "Daar zal een zalfje op moeten.", zegt ze beslist. Ze trekt het broekje weer omhoog en ze loopt naar een kastje waar heel veel mooie spulletjes op staan. Dan komt ze terug met een potje zalf. "Dit gaat even pijn doen hoor. ", zegt ze heel ernstig en woeps, ze trekt z'n onderbroekje alweer naar beneden. Ze gaat op Gompeltjes benen zitten en duwt met haar vingers z'n billen uit elkaar. Dan smeert ze het zalfje op z'n poepgaatje. "Zo, het is al weer klaar,,,", zegt zuster Elzelien, "deed het niet teveel pijn?" Gompeltje vond het eigenlijk wel lekker, maar dat zegt ie niet. "Nee hoor…", zegt ie, "ik voel me al weer bijna beter." Elzelien schuift z'n broekje weer omhoog. "Mooi zo…", zegt ze tevreden, "maar ik moet nog wel even naar de andere kant kijken." Ze geeft hem een tikje op z'n billen. "Draait u zich maar om." Ze kruipt even van z'n benen af zodat Gompeltje weer op z'n rug kan gaan liggen. Zodra hij zich omgedraaid heeft gaat ze stevig op z'n knieën zitten. Ze drukt tegen z'n onderbroekje aan waar z'n piemeltje zit. "Daar heeft u ook nog pijn hè.", zegt ze zonder twijfels. Gompeltje knikt. Het wordt nu wel heel spannend, voelt ie. Hij krijgt nu nog meer kriebels en hij zou willen dat die altijd bleven. Zuster Elzelien pakt z'n piemeltje gewoon door z'n onderbroekje beet en ze knijpt er een beetje in. "Auw, auw, het doet zo'n pijn daar!", roept Gompeltje nu ondeugend terwijl ie eigenlijk nog heel zielig zou moeten doen. "Dan moet daar ook een zalfje op.", zegt zuster Elzelien. Heel langzaam trekt ze z'n broekje weer naar beneden.

Opeens horen ze iemand de trap op komen. Elzelien schrikt en Gompeltje natuurlijk ook. "Oh jee, m'n vader komt eraan…", fluistert Elzelien en ze schuift Gompeltjes onderbroekje heel snel weer omhoog, "kom gauw uit bed." Ze holt naar de verkleedkleren kist en Gompeltje vliegt achter haar aan. Elzelien pakt een jurk uit de kist en houdt die voor Gompeltje om te kijken of die zal passen. Dan komt haar vader binnen. "Aha, ik zie het al…", zegt ie, "jullie zijn lekker aan het spelen." Elzelien knikt naar haar vader terwijl ze de jurk nog steeds voor Gompeltje houdt. "Ik zal jullie niet verder storen hoor…", zegt haar vader, "maar gaan jullie straks mee poffertjes eten?"
Dat lijkt Gompeltje wel leuk hoewel hij Elzeliens vader eigenlijk niet zo aardig vindt. Maar dan moet ie aan de appelmoes denken, die Jannie ging maken. "Ik moet bij ons thuis eten.", zegt ie, maar Elzeliens vader heeft al met Jannie gebeld. "Tante Jannie vindt het goed hoor.", zegt ie.
Gompeltje is veel te nieuwsgierig naar de appelmoes. Hij weet niet zo goed wat ie nu moet zeggen, maar dan bedenkt ie het toch: "Ik heb een beetje pijn in m'n buik meneer.", en hij kijkt er best heel zielig bij.

22

Meneer van der Ven brengt Gompeltje in een heel dure auto naar huis. Elzelien rijdt ook mee. Gompeltje heeft nog bijna nooit in een auto gezeten. Een paar keertjes mocht ie meerijden met de vriend van Grotezus, maar die heeft lang niet zo'n dure auto als meneer van der Ven. Van deze hoor je de motor bijna niet en hij glijdt over de weg. Gompeltje vindt het even Jammer dat Elzelien zo dichtbij woont. Het ritje kan hem niet lang genoeg duren. Deze auto ruikt ook zo bijzonder. Hij geniet er enorm van en voelt ie zich net een prinsje. "Voor prinsen en prinsesjes moet het leven altijd leuk zijn.", bedenkt ie.
Elzelien zit naast hem op de achterbank en ze leunt tegen hem aan. "Kom je nog een keertje spelen?", vraagt ze en dan legt ze haar hand tegen z'n hoofd. "Ja heel graag…", zegt Gompeltje zacht, "maar je mag ook bij mij komen hoor."

Ze zijn er al en Jannie komt naar buiten. Ze kijkt vol bewondering naar die mooie auto. Elzeliens vader stapt uit en geeft haar een stevige hand, die Jannie volgens Gompeltje alweer iets te lang vasthoudt. Dan komt Papa ook naar buiten om een hand te geven. Elzelien en Gompeltje zitten nog steeds achterin de auto en kijken ernaar. "Jij bent lief.", zegt Elzelien dan tegen Gompeltje en ze geeft hem tegelijk een duw waardoor ie bijna van de achterbank valt. Dat wil ie niet op zich laten zitten, maar ze is hem te vlug af. Ze duwt hem van de bank af en dan klemt ze z'n hoofd vast met haar armen. "Als je mij een kusje geeft laat ik je weer los.", zegt ze streng. Gompeltje vindt het goed. Elzelien gaat weer rechtop zitten en hij klimt weer op de achterbank. Gompeltje brengt z'n mond vlak bij haar wang en dan perst ie z'n lippen stevig op elkaar. Hij blaast heel hard en dan klinkt het als een scheet. Hij giert het uit van het lachen. "Viezerik!", roept Elzelien, maar ze moet ook lachen. En dan volgt er een flinke stoeipartij in de auto. Elzeliens vader heeft het gezien en doet de deur open. "Hee, laten jullie m'n auto een beetje heel?", zegt ie met een harde stem en een beetje boos. Maar Gompeltje kan zien dat ie er eigenlijk wel lol om heeft. Jannie moet er ook om lachen en dan zegt ze dat Gompeltje mee moet komen omdat ze zo gaan eten. Ze nemen afscheid en ze spreken af dat Elzelien binnenkort bij Gompeltje komt spelen.

Als iedereen voor het eten aan tafel zit brengt Jannie de schaal met warme appelmoes binnen. Ze heeft patatjes gemaakt en er ook een lekkere kip bij gebraden. Gompeltje kijkt helemaal trots omdat hij het voor mekaar gekregen heeft: appelmoes uit eigen tuin. Dit is nog veel spannender dan poffertjes eten. Iedereen krijgt een schep op z'n bord. "Bweeh!" zegt Grotebroer, die als eerste een hap neemt, 'de appelmoes is veel te zoet.' Gompeltje neemt nu ook een hap en hij proeft dat z'n broer gelijk heeft, maar dat wil ie niet toegeven. "Ik vind het lekker…", zegt ie. "Weet je dat wel zeker?", vraagt Papa, maar Gompeltje houdt vol: "Het smaakt heerlijk!", zegt ie trots. "Het smaakt naar babyvoer.", zegt Grotezus en iedereen moet er om lachen behalve Gompeltje. Hij neemt nog maar eens een hap.
Jannie krijgt medelijden met hem. "Je hoeft het niet op te eten hoor.", zegt ze lief, maar Gompeltje doet net alsof ie het niet hoort. En dan heeft Grotebroer een idee: "Er zou een beetje citroensap doorheen kunnen.', zegt ie. Papa moet lachen: 'Volgens mij moet jij later kok worden, jongen, dat gaan we meteen proberen." Hij loopt al naar de keuken om een citroen te persen en als hij terug is giet hij bij iedereen een scheutje sap over de appelmoes. Nu vinden ze het allemaal wèl lekker en Gompeltje is helemaal opgelucht. Nu is het echt de lekkerste appelmoes van de hele wereld en die is gemaakt van zijn appeltjes, want tenslotte is hij de tuinman.

Na het eten heeft Gompeltje al heel snel z'n tandjes gepoetst en z'n pyjama aangetrokken. Papa heeft hem verteld dat ie weer een nieuw dierenverhaal verzonnen heeft en hij zit heel ongeduldig op bed te wachten. Gompeltje begrijpt niet waar Jannie en Papa blijven, want Grotezus en Oudstebroer doen vanavond de afwas, dus ze zouden allang boven kunnen zijn. Maar ze komen niet. Hij loopt de trap maar weer af om te kijken wat er aan de hand is. En dan komt Jannie hem tegemoet. "Kom maar weer mee naar boven…", zegt ze, "Papa komt er zo aan." Gompeltje voelt heel goed dat er iets niet klopt. "Ik wil naar Papa toe.", zegt ie. Maar Jannie houdt hem tegen. "Papa staat nog eventjes te bellen.", zegt Jannie. Ze zegt het op een manier waardoor Gompeltje nu zeker weet dat er iets niet in orde is. "Gaat het weer over Mama?", vraagt ie een beetje angstig. Hij is bang dat Papa straks weer heel verdrietig zal zijn en dan kan die vast het verhaal niet meer vertellen. "Nee hoor, het heeft niets met Mama te maken." stelt Jannie hem gerust.

Ze pakt Gompeltje op en draagt hem weer naar boven. "Wat ruik ik toch?", vraagt Jannie, "wat een heerlijk luchtje heb jij, heb je dat van Elzelientje gekregen?" Ze zet Gompeltje weer op bed en dan ruikt ze nog eens flink aan hem. "Hmmm wat lekker!" Gompeltje voelt dat ie moet blozen. Niemand mag weten wat Elzelien en hij vanmiddag uitgespookt hebben. Dat is hun geheim, hebben ze samen bedacht. "Heb je fijn met Elzelientje gespeeld?", vraagt Jannie lacherig. "Hm, hm…", doet Gompeltje. "Wat voor spelletjes hebben jullie dan gedaan?", vraagt ze door, maar Gompeltje houdt z'n kaken stijf op elkaar. "Je kunt het rustig tegen mij vertellen hoor…", zegt Jannie nu heel lief, "ik zal het heus niet verklappen." Gompeltje krijgt het steeds warmer en hij voelt dat ie weer alleen nog maar kan fluisteren. "Het is geheim.", zegt ie dan heel zachtjes. Jannie aait hem over z'n bolletje. "Ik begrijp het wel hoor…", zegt ze lief, "ik heb ook wel eens een geheimpje." En dan vraagt ze gelukkig niet meer verder.

Papa komt eindelijk de trap opgelopen. "Ik ben geschorst.", zegt ie tegen Jannie. "Wat verschrikkelijk!", zegt ze. "Het kan me niks schelen…", zegt Papa, "ik vind wel weer wat anders."
Gompeltje zit verbaasd te luisteren. Hij weet niet wat 'geschorst' betekent. Aan bomen zit schors, dat weet ie wel, maar dit heeft vast niks met het bos te maken. Hij kan nog steeds alleen maar fluisteren. "Ben je iets kwijt?", vraagt ie. Papa moet lachen. "Ja, eigenlijk ben ik bijna iets verloren…", zegt ie, "maar zou ik je geen verhaaltje vertellen?"
Gompeltje voelt dat Papa hem liever niet vertelt wat er gebeurd is. "Is het geheim?", fluistert ie dan. Hij bedenkt dat ie zelf ook weer een geheim heeft sinds vanmiddag. "Nee hoor, het is geen geheim…", zegt Papa met z'n warme stem, "en als het geheim was dan zou je er toch wel achter komen want ik mag de komende weken niet werken op school." Hier wordt Gompeltje heel vrolijk van. "Blijf je dan altijd thuis?", vraagt ie hoopvol. "Tsja, dat zou wel leuk zijn…", lacht Papa, "maar ik moet natuurlijk wel centjes verdienen." Gompeltje is eventjes stil omdat ie moet nadenken. "Waarom mag je dan niet werken?", vraagt ie dan. "Omdat ik niet zo vaak naar de kerk ga…", antwoordt Papa met een veel zachtere stem, "en de school hoort bij de kerk."
Gompeltje vindt het altijd leuk als Papa niet naar de kerk wil gaan, want dan mag ie bij z'n vader in bed en dat zijn de fijnste uurtjes van de week. Maar hij vindt het vreselijk dat Mama dan meestal de hele zondag boos is.
Papa ziet dat Gompeltje zit na te denken. "Maak je geen zorgen hoor, ik vind wel weer een andere school waar ze niet zo streng zijn." Gompeltje maakt zich helemaal geen zorgen. "Ga je mij dan morgen helpen in de tuin?", vraagt ie terwijl hij z'n vader heel lief aankijkt, "ik vind het nog een beetje moeilijk." Papa moet al weer lachen. "Dat is goed…", zegt ie, "maar nu ga ik je eerst een stukje van het nieuwe verhaal vertellen."

Jannie heeft de hele tijd niks gezegd, maar dan kijkt ze Papa aan: "Ik ben trots op je Cor…", zegt ze dan lief, "en ik vind het heel goed van je dat je je poot stijf houdt tegen die dominee." Gompeltje snapt vaak niet alles wat grote mensen zeggen, maar hij voelt meestal wel wat ze bedoelen en nu is dat ook zo. Hij weet zeker dat z'n vader een goeie man is en dat heeft Jannie nu ook gezegd. Hij voelt zich trots op Papa en die begint nu te vertellen.

Hipje en Wipje

De twee jonge konijntjes Hipje en Wipje waren ook in het Appelbomenbos geboren. Ze wonen nu weer bij hun vader en moeder, maar ze hadden al heel veel van de wereld gezien. Dat geloof je misschien niet, maar het is toch waar.
Hipje en Hipje waren broertje en zusje en dat kon je ook wel zien. Ze hadden een prachtige donkerbruine vacht en hun buikjes waren wit. Hun kleine staartjes waren ook bruin van boven en van onderen wit. Allebei hadden ze mooie grote bruine ogen. Hipje was een jongetjeskonijn en Wipje, je snap het al, was het meisje.
Midden in het Appelbomenbos liep een beek, waar altijd heerlijk fris water in stroomde. Die beek werd de Konijnenbeek genoemd, omdat er heel veel konijnenfamilies in de buurt woonden. Konijnen hebben vaak dorst omdat ze zoveel rennen en springen. Dus het was heel slim om in een holletje vlakbij de beek te wonen, want dan kon je altijd snel even lekker water gaan drinken.

"Bij Elzelien heb ik limonade gekregen.", zegt Gompeltje. "Toe maar…", zegt Papa, "volgens mij word jij de laatste dagen alleen maar verwend."

Hipje en Wipje woonden met vader Gijs en moeder Winnie in hun hol onder een heel oude appelboom. Deze boom had heel erg lange wortels. De langste liepen zelfs tot in de beek, zodat ook de boom nooit dorst had. Tussen die wortels hadden ze hun hol gegraven. Het was niet zomaar een hol, nee, het leek wel een huis. Als je naar binnen ging moest je eerst door een gang en dan kwam je in de woonkamer. Dan was er weer een gang met rechts de voorraadkamer, waar eten bewaard werd voor de winter. Want 's winters was het veel moeilijker om eten te vinden dan in de rest van het jaar. Aan het eind van de gang was links eerst de slaapkamer van Gijs en Winnie en daarna kwam het kamertje van Hipje en Wipje. Een badkamer hadden ze niet, maar dat was ook niet nodig met de Konijnenbeek voor de deur.

"Morgen moet ik weer in bad hè Jannie.", lacht Gompeltje. "Dat zou je wel willen kleine ondeugd…", zegt Jannie, die hem door heeft, "je ruikt nog veel te lekker en dan hoef je niet in bad." Papa vertelt rustig verder.

In de beek kon je dus water drinken, je kon je er wassen, maar je kon er ook hartstikke leuk spelen. En dat deden Hipje en Wipje iedere dag, samen met de andere konijntjes, die ook bij de beek woonden. Dan gingen ze mekaar natspatten, of steentjes in het water gooien. Maar het spannendste spelletje was toch wel tikkertje. Dan zaten ze mekaar achterna. En dan moesten ze oppassen, dat ze niet in het water terecht kwamen. Want het water in de beek kon heel snel stromen. En ojee als je meegenomen zou worden door de snelle waterstroom. Niemand wist waar ze dan terecht zouden komen.
Zo nu en dan kwam Woutertje spelen. Dan was het pas echt feest. Woutertje werd het kleine witte beertje genoemd, maar hij was veel groter dan de konijntjes. Hij kon gemakkelijk in de beek gaan staan, want hij was zo sterk, dat hij niet door de stroom meegenomen werd.

"Jij bent ook heel sterk hè Papa.", zegt Gompeltje trots.

Woutertje ging vaak op z'n vier poten midden in de beek staan. De konijntjes sprongen dan op zijn rug, en zo konden ze naar de overkant springen. Aan die kant van de beek konden ze anders nooit komen, dus daar was het extra spannend. De konijntjes konden er geen genoeg van krijgen. "Nog een keer... nog een keer!" riepen ze steeds maar tegen Woutertje. En dan ging de kleine grote beer nog maar eens in het water staan.
Moeder Winnie vond het spelletje eigenlijk een beetje gevaarlijk, maar vader Gijs moest er altijd zo hard om lachen, dat Winnie ook moest lachen. Ze waren heel trots op hun twee kinderen en ze vonden het leuk dat die stoere witte beer zo vaak met de konijntjes wilde spelen.

Op een dag in september ging het ineens helemaal mis. Het had de hele week al vreselijk hard geregend. Het stormde vaak ook nog en daarom waren er heel veel appeltjes uit de bomen gevallen. Gijs en Winnie moesten hard werken om zoveel mogelijk appeltjes binnen te halen voor de winter. De voorraadkamer was al bijna vol.

"Ik heb ook al heel veel appeltjes!", zegt Gompeltje trots.

Gompeltje, hipje en wipje

Hipje en Wipje vonden het niet erg dat het zo regende, want hun vachtje was net als een regenjas. Daar kwam nooit water doorheen. Ze speelden gewoon met de andere konijntjes tikkertje bij de beek. Woutertje was maar eens bij de Grote Vijver gaan kijken, waarin het water nu wel heel hoog stond. Het water in de Grote Vijver kwam uit de Naaldenbeek, die van de Dennenboombergen naar beneden stroomde. Aan de andere kant van de Grote Vijver liep het water er langs een klein watervalletje weer uit . Vandaar stroomde het water in de Konijnenbeek door het Appelbomenbos.
Het watervalletje was nu wel een echte grote waterval geworden, want het was de laatste dagen steeds harder gaan regenen. Woutertje, die door zijn berenvachtje ook heel goed tegen de regen kon, bleef maar naar die waterval kijken. Zo spannend vond hij het.

-"BZZZ..." daar was bijtje Edward. "Woutertje, het wordt gevaarlijk in het bos!" zei Edward. "Ik ben naar de Dennenboombergen gevlogen, en er komt nog veel meer water aangestroomd door de Naaldenbeek."

-"GRRR... Oei!" zei Woutertje, "Dat is niet zo best."

-"BZZZ... Dat is zeker niet zo best," zei Edward, "want straks komt er zoveel water naar beneden dat de Grote Vijver zal overlopen en dat de Konijnenbeek zal overstromen. We moeten alle konijnen gaan waarschuwen!"

Woutertje holde al, maar op hetzelfde moment kwam er een enorme golf water aan, over de Grote Vijver, die aan alle kanten begon te overstromen. De waterval kon het helemaal niet meer aan en overal probeerde het water z'n weg te vinden. De Konijnenbeek leek wel een wilde rivier, waar je alleen maar met heel stoere boten op kunt varen. De vissen in de beek sprongen alle kanten op om veilig weg te komen. De konijntjes merkten er nog niks van, maar het zou niet lang meer duren voordat die vreselijke watergolf bij hen zou zijn. Ze speelden nog vrolijk tikkertje, maar in de verte hoorden ze wel een woest gebruis.

"Oh, oh…", zegt Gompeltje, "ze moeten snel in hun holletje kruipen.", en zelf schuift ie alvast een stukje onder de dekens alsof het water straks ook over het bed zal stromen. "Ik ben ook een keertje bijna verdronken.", zegt ie. Maar dan schrikt ie zich een hoedje, want hij zou nooit iets vertellen over wat er in het zwembad gebeurd was. Gelukkig vragen Papa en Jannie niet wat ie daarmee bedoelt. Papa vertelt gewoon weer verder.

Toen ging het allemaal heel snel. Woutertje kwam aangerend, net voordat de enorme golf er aan kwam. Gijs en Winnie hadden samen net weer een appeltje naar de voorraadkamer gebracht, en ze kwamen verschrikt naar buiten om te kijken wat er aan de hand was. Woutertje liet keer op keer zoveel mogelijk konijntjes op zijn rug springen om ze naar een veilige plek in het bos te brengen. Maar voor Hipje en Wipje was het te laat. Het water stroomde nu in volle vaart door de Konijnenbeek maar ook daar buiten, en zelfs Woutertje kon hen niet meer redden. Ze werden meegenomen door de stroom. Winnie en Gijs konden alleen maar toekijken en ze schreeuwden het uit van angst. Woutertje zag een boomstammetje in de wilde watermassa drijven, en hij riep naar Hipje en Wipje: "Spring daarop!... Spring daarooop!!!" Ze zagen het boomstammetje aankomen en Hipje ging ervoor hangen en hij klemde zich met al z'n pootjes er omheen. Tegelijkertijd kon Wipje op het stammetje springen. Hipje bleef het stammetje vasthouden, en zo vlogen ze als een snelle kano mee met de waterstroom.

gompeltje

"Zo…", zegt Papa, "en nu moest je maar eens gaan slapen Droppie." Gompeltje vindt het verhaaltje veel te spannend. "Nee, ik wil weten hoe het afloopt!", roept ie. Maar Papa stopt hem al onder de dekens. "Ik moet eerst weer verzinnen hoe het verder gaat.", zegt ie en dan geeft ie Gompeltje een kus. "Het komt toch wel goed met Hipje en Wipje?", vraagt Gompeltje een beetje bezorgd, want hij vindt het toch wel een beetje eng. "Natuurlijk…", lacht Jannie terwijl ze hem een dikke knuf geeft, "want anders was het verhaaltje snel afgelopen."
"Welterusten Droppie.", zegt Papa. "Welterusten kleine snoeper.", zegt Jannie. "Welteknusten.", zegt Gompeltje, en dan gaat het licht uit.

23

"Grote mensen zijn reuzen…", bedenkt Gompeltje als ie weer wakker is, "en kinderen zijn de dwergen."
Hij heeft toch wel weer heel raar gedroomd vannacht. Hij ging met Elzelien in het park spelen en Elzelien was een konijntje met alleen maar een onderbroekje aan. De grote vijver in het park stroomde over en Gompeltje zat met Elzelien op de achterbank van de dure auto. Haar vader zat achter het stuur, maar die reed niet weg terwijl het water steeds dichterbij kwam. De auto was kapot en het water stroomde naar binnen. Toen kwamen er allemaal grote beren om de auto staan en die duwden de auto naar een heuveltje waar het droog was.
Bovenop het heuveltje stond een kerk en daar was dominee Smalle. De dominee wenkte naar Gompeltje dat ie naar binnen moest komen. Voordat ie het echt doorhad stond ie met Elzelien in de kerk en daar waren heel veel grote mensen, die allemaal op de dominee leken en ze keken net zo streng. Toen zag Gompeltje dat ie zelf ook alleen maar een onderbroekje aan had, maar hij was geen konijntje. Het water stroomde nu ook de kerk binnen. Het werd echt heel eng en Gompeltje en Elzelien klommen op een bank om droog te blijven. Al die grote strenge mensen gingen ook op de kerkbanken staan en toen zongen ze uit volle borst een psalm:

't Hijgend hert der jacht ontkomen
schreeuwt niet sterker naar 't genot
van de frisse waterstromen
dan mijn hart verlangt naar God…

Gompeltje kent deze psalm heel goed omdat Mama hem zo vaak zingt. Toen hij Bambi in de bioscoop zag moest ie er opeens heel erg aan denken. En nu heeft ie er van gedroomd. Gompeltje weet nog niet precies wat er met het lied bedoeld wordt, maar hij snapt het wel van het hert dat schreeuwt en van de jacht en het stromende water. Gelukkig is ie nu weer wakker en ligt ie lekker in z'n droge bed.
"Grote mensen zijn reuzen…", daar moet Gompeltje maar steeds aan denken, "en ik ben een dwerg, of Klein Duimpje." En dan ziet ie Krabbeltje op bed liggen. Gompeltje is al veel groter dan de poes. "Dan ben ik de reus en is Krabbeltje een dwerg.", bedenkt ie. Hij aait de poes die ligt te spinnen. "Een spin is weer veel kleiner dan een poes….", zegt ie dan hardop, "en een mier is nog weer kleiner…", Krabbeltje miauwt en Gompeltje denkt hardop verder: "dus eigenlijk ben ik al heel groot."

Jannie komt de trap op. "Zo kleine slaapkop!", roept ze lachend. "Ik ben een grote slaapkop.", zegt Gompeltje stoer. "Ook goed hoor…", lacht Jannie, "maar ik ga jou snel onder de douche zetten en daarna moet je schone kleren aan." Gompeltje wil natuurlijk veel liever weer met Jannie in bad, maar dit vindt ie ook spannend want hij is nog nooit onder de douche geweest. Mama wast hem meestal 's avonds in het afwasteiltje op het aanrecht in de keuken en een keer in de week, op zaterdag, gaat ie samen met Grotebroer in bad.
Jannie heeft een beetje haast. Ze tilt Gompeltje snel uit bed en draagt hem de trap af. Ze komen langs Papa's werkkamer en Gompeltje hoort: "Tik, tik, tik, kling!" Gompeltje kent dat geluid heel goed. "Mag ik even naar Papa toe?", vraagt ie. "Heel eventjes dan.", zegt Jannie. Papa zit op z'n schrijfmachine te tikken. "Wat ben jij aan het doen?", vraagt Gompeltje aan z'n vader. "Ik probeer al die verhaaltjes die ik jou vertel eens mooi op te schrijven…", zegt Papa, "daar heb ik nu tenminste tijd voor en misschien wordt het dan nog wel eens een heel boek." Gompeltje snapt het. "Je moet ook een verhaal over een reus en een dwerg verzinnen…", zegt ie heel beslist, "en dan ben ik de dwerg en jij de reus." Papa moet lachen: "Dat is goed, ik zal m'n best doen."
Jannie heeft echt haast. "Ga je nu mee grote dwerg…", zegt ze, "anders komen we te laat bij de dokter." Gompeltje is verbaasd. Hij wist helemaal niet dat ie naar de dokter moest. Papa ziet het: "Ik was helemaal vergeten om je het te vertellen, Droppie…", zegt ie, "andere kinderen gaan een keer per jaar naar de schooldokter, maar ja, jij zit nog lekker thuis."

Gompeltje is al wel eens bij de huisdokter geweest en daar vond ie toen maar niks aan. Mama moest hem toen bijna helemaal uitkleden en de dokter praatte alleen maar tegen haar en niet tegen hem. Op het laatst toen de dokter overal aan hem gevoeld had zei die tegen Mama dat Gompeltje best wat meer kon eten en dat levertraan ook heel goed was voor 'dat jochie'. Gompeltje vond de dokter een stomme man. De volgende ochtend had Mama havermoutpap voor hem gemaakt en hij moest er ook nog een lepel levertraan bij slikken. Gompeltje vond het zo vies dat ie er bijna van moest overgeven. Mama werd boos op hem omdat ie niet verder wilde eten en toen sloeg ie met z'n lepel in het bord pap waardoor de spetters over de hele keukentafel vlogen. Daarom werd Mama natuurlijk pas echt kwaad en ze wilde Gompeltje de pap in z'n mond proppen. Maar hij hield z'n kaken stijf op elkaar en hij zei ook niks meer.
Later op die dag toen Papa thuis kwam vertelde Mama hem natuurlijk wat er gebeurd was. Gelukkig vond Papa het helemaal niet nodig om Gompeltje iets te laten eten wat ie ontzettend vies vond. Dat vond Mama weer niet leuk en ze kregen bijna weer ruzie. Maar de volgende ochtend hoefde Gompeltje geen havermoutpap met levertraan te eten. Mama vond het zonde van die dure levertraan, die ze gekocht had, zei ze nog tegen Gompeltje. Maar dat kon hem niks schelen.

Gompeltje vindt het leuk om voor het eerst onder de douche te staan. De douche hangt aan een haakje boven het bad en Jannie heeft de twee plastic gordijntjes, die altijd naast het bad hangen dichtgeschoven. Gompeltje heeft nooit begrepen waarvoor die gordijntjes bedoeld waren, behalve dat ie bedacht had dat niemand je in je blootje kon zien als ze dicht waren en je in bad zat. Nu heeft Jannie hem uitgelegd dat ze tegen het spetteren van de douche zijn omdat anders de hele badkamervloer kleddernat wordt. Gompeltje vindt het best. Hij vindt het vooral grappig dat ie nu in een tentje staat. Het is wel een raar tentje, want het regent er binnen heel hard, terwijl je juist in een tentje kruipt om droog te blijven. Het regent warm water op z'n hoofd.
Jannie steekt haar arm door de gordijntjes en boent hem snel met zeep en een spons af. Gompeltje probeert haar nat te spatten maar dat lukt natuurlijk niet, en dan zet Jannie de douche al weer uit. Ze tilt hem door de gordijntjes heen uit het bad en slaat een handdoek om hem heen. "We moeten echt opschieten hoor…", zegt Jannie terwijl ze er ondeugend bij lacht, "de echte dokter heeft het heel druk, dus die kunnen we niet laten wachten." Gompeltje zegt niks terug en laat zich snel door Jannie afdrogen en aankleden.

Oh, wat heeft Gompeltje toch een verschrikkelijke hekel aan wachten. Het is hartstikke druk in de wachtkamer van de dokter. Er zitten bijna alleen maar heel oude mensen. Tegenover Jannie en Gompeltje zit een meneer vreselijk zwaar te ademen en iedere keer als ie uitblaast hoort Gompeltje hem piepen. Die meneer moet soms ook heel erg hoesten en dat doet ie in z'n zakdoek. Gompeltje ziet dat er allemaal bruine vlekken in de zakdoek zitten. "Niet zo kijken.", fluistert Jannie in z'n oor. Maar Gompeltje kan er z'n ogen niet vanaf houden. "Die meneer heeft een pukkel op z'n neus.", fluistert Gompeltje terug. "Ja dat is zo…", hoort ie Jannie in z'n oor, "maar dat mag je niet hardop zeggen hoor."

Naast hem zit een oude dikke mevrouw, die onder haar bruine nylonkousen haar benen tot d'r knieën in het verband heeft. Ze zit de hele tijd snoepjes te eten en ze ruikt ook een beetje naar zuurtjes. Dan houdt ze Gompeltje het zakje met snoepjes voor z'n neus. "Hier, neem er ook maar eentje.", zegt ze vriendelijk. "Ik mag geen snoepjes aannemen van vreemde mensen.", zegt Gompeltje heel beslist. Dat hebben Papa en Mama al vaak tegen hem gezegd. Jannie stoot hem aan: "Gompeltje toch, dat mag wel als ik erbij ben hoor." De oude mevrouw moet een beetje lachen: "Ik zie wel dat u uw zoontje goed heeft opgevoed." Jannie kijkt vriendelijk terug, maar ze zegt niet dat ze Gompeltjes echte moeder niet is. Hij vindt dat fijn want voor je het weet gaan ze over Mama zitten praten en over het ziekenhuis waar Mama naartoe gebracht is omdat ze niet zo vrolijk is. En dan pakt ie snel een snoepje en stopt het in z'n mond.

"Hoe heet jij?", vraagt de oude mevrouw. "Glompeltje.", zegt ie met het snoepje op z'n tong. "Wat zeg je… Klompeltje? De mevrouw kijkt hem verbaasd aan. Snel duwt ie met z'n wijsvinger het snoepje achter z'n kiezen. "Gompeltje mevrouw." Dan kijkt de mevrouw Jannie vragend aan. "Ja, hij heet echt Gompeltje…", zegt Jannie, "dat heeft ie zelf bedacht." De oude mevrouw glimlacht. "Wat een bijzondere naam…", zegt ze, "ik dacht eventjes dat je mij er tussen wou nemen.", en dan krijgt Gompeltje nog een snoepje, terwijl ie het eerste nog niet eens op heeft. De oude mevrouw blijft ook lekker doorsnoepen. En dan ziet Gompeltje dat iedereen in de wachtkamer naar hen kijkt en meeluistert. "Vertel me eens, hoe oud ben je Gompeltje?", vraagt de mevrouw verder. Gompeltje heeft z'n handjes op z'n knieën liggen en dan laat ie verstopt achter z'n ene hand met de andere vier vingers zien. "Zo, zo, vier jaar…", zegt de mevrouw, "en zit je al op de kleuterschool?" Gompeltje knikt. "Dan heb je zeker vrij vanochtend omdat je naar de dokter moet." Gompeltje knikt weer. "En heb je een lieve juffrouw?" Gompeltje schudt z'n hoofd. Jannie kijkt maar even de andere kant uit en Gompeltje, die dicht tegen haar aan zit, voelt allemaal schokjes in haar zij. "Daar geloof ik niets van…", zegt de mevrouw verbaasd, "vind je de juffrouw echt niet lief?" Gompeltje schudt weer van 'nee'. Hij hoopt dat de oude mevrouw op zal houden met al die vragen, want hij ziet dat de mensen in de wachtkamer om hem moeten lachen en dat vindt ie niet leuk. Maar ze gaat gewoon door: "Nou, dan ben je zeker wel blij dat je vandaag naar de dokter mag." Gompeltje schudt weer z'n hoofd. De oude mevrouw schudt nu ook met haar hoofd en geeft hem maar weer een snoepje.

De meneer tegenover hen krijgt nu een enorme hoestbui. Het is zo erg dat ie helemaal rood aanloopt en bijna geen adem meer kan halen maar wel heel enge geluiden maakt. Gompeltje schrikt er zo van dat ie zich in z'n snoepje verslikt en bijna net zo hard moet hoesten. Het lijkt wel of hij die meneer wil na-apen, maar dat is niet zo. Het snoepje is echt in z'n verkeerde keelgat geschoten en dat doet ontzettend zeer. Hij krijgt het er helemaal benauwd van en Jannie begint hem flink op z'n rug te kloppen. "Voorover buigen!", roept ze, maar het helpt allemaal niet. Het snoepje lijkt muurvast te zitten. Het wordt zo een enorme herrie met die twee hoestbuien. De doktersassistente heeft het natuurlijk gehoord en ze komt de wachtkamer binnengestormd. Ze weet even niet wat ze moet doen als ze ziet dat er twee mensen flink in de problemen zijn. Die meneer hoest bijna z'n longen uit z'n lijf en Gompeltje weet niet waar ie het zoeken moet. Hij kan nauwelijks meer adem krijgen.
Jannie is helemaal in paniek en ze pakt Gompeltje op. "Hij moet meteen naar de dokter toe!", roept ze, "straks stikt ie nog!" Ze wacht niet af wat de assistente beslist en draagt Gompeltje de wachtkamer uit op zoek naar de dokter. Zonder kloppen doet ze een deur open en dan staan ze in een kamertje met allemaal glazen buisjes, flesjes en potjes. Het ruikt er heel raar, zelfs Gompeltje ruikt dat nog. Jannie probeert een andere deur en daar is de dokter, die het lawaai natuurlijk ook gehoord heeft.
Op de behandeltafel ligt een oude man in z'n blootje op z'n rug en die kijkt verschrikt op naar wat er opeens allemaal gebeurt. Gompeltje ziet dat hij een beetje op buurman Stronck lijkt. De dokter trekt er snel een wit gordijn voor en roept zijn assistente om hulp. Hij had niet hoeven te roepen want daar is ze al. "Er moet een ziekenauto komen!", roept ze in paniek, "het gaat helemaal verkeerd met meneer Jansen!" Achter het gordijn horen ze een enorme wind en daarna gekreun van de oude blote man. Gompeltje wordt duizelig. Het is net alsof ie droomt, maar dit gebeurt echt. Hij hoort de dokter vloeken, net als de meneer van de boekenstal op de markt. "Doet u nou toch iets!", hoort ie Jannie gillen. "Bel dan onmiddellijk voor een ziekenauto!", schreeuwt de dokter tegen z'n assistente. "Probeert u rustig adem te halen, meneer Stronck!", roept ie naar de oude man achter het gordijn.
"Er zit een zuurtje in z'n luchtpijp!", gilt Jannie. En dan neemt de dokter eindelijk Gompeltje van Jannie over. Gompeltje weet niet meer hoe hij het heeft. Hij kan bijna geen adem meer naar binnen krijgen. De dokter legt hem op z'n buik over een stoel en dan bungelt ie met z'n borst en armen naar beneden. "Snel!", zegt de dokter streng tegen z'n assistente, "maak twintig milligram XPRS klaar!", maar ze staat nog te telefoneren met het ziekenhuis. "Probeer zo goed mogelijk z'n rug te masseren.", zegt ie nu iets rustiger tegen Jannie. Dat kan Jannie heel goed, maar als ze ermee begint springen de tranen in haar ogen. Gompeltje is inmiddels helemaal paars aangelopen. Het lijkt steeds meer alsof ie droomt. Hij ziet maar steeds Hipje en Wipje voor zich op de boomstam in het wild stromende water. En dan ziet ie zichzelf in het diepe van het zwembad terwijl hij naar de bodem zakt.
Daar is de dokter weer. Hij trekt heel snel Gompeltjes mouw op en geeft 'm een spuitje in z'n schouder. Het duurt niet lang of Gompeltje voelt zich helemaal slap worden. De dokter tilt hem op aan z'n beentjes en dan hangt ie ondersteboven. Dan slaat de dokter vreselijk hard op z'n rug, maar het doet geen pijn. Hij laat een flinke boer en dan schiet opeens het snoepje uit z'n keel. Hij kan eindelijk weer gewoon ademhalen en de dokter zet hem overeind op de stoel, maar hij is zo slap dat ie voorover valt. Jannie gaat op haar knieën naast de stoel zitten en pakt hem stevig vast. En dan valt Gompeltje in slaap.

Gompeltje droomt al weer, maar nu droomt ie geen beelden, die hij al kent of die lijken op Papa's verhalen. Hij ziet allemaal kleuren en rondjes. Soms lijkt het ook op vuurwerk maar dat is het niet. Vorig jaar met Oud en Nieuw heeft Gompeltje voor het eerst van z'n leven vuurwerk gehoord en dat vond ie toen best behoorlijk eng. Hij lag al lang te slapen, maar hij werd wakker van de harde knallen. Papa was even bij hem boven op zolder wezen kijken terwijl verder iedereen buiten was om het vuurwerk af te steken. Gompeltje lag te huilen van angst in bed. Papa nam hem toen in z'n pyjamaatje mee naar beneden en zette meteen de radio zo hard aan dat hij de knallen niet meer kon horen. Net als toen Sandro meegenomen werd door de politie. Papa had ook een dekentje om hem heen geslagen en hield hem stevig vast. Door het raam zag Gompeltje toen wel de prachtige beelden van uit elkaar spattende vuurpijlen in de lucht. Dat vond ie geweldig en hij was ook niet bang meer met Papa zo dichtbij hem.

De beelden die Gompeltje nu ziet zijn echt heel raar. Door alle kleuren van sterretjes en rondjes heen ziet ie opeens het gezicht van Mama heel dichtbij. "Gompeltje, help me uit de mist!", roept ze. Gompeltje wil haar vastpakken, maar dat lukt niet. Ze loopt gewoon weg en hij wil wel op z'n kleine beentjes achter haar aanhollen, maar ze verdwijnt in een waas van kleuren. Daarna is ze echt weg. Hij hoort een enorme knal en dan ziet ie overal vuur en nog veel meer licht. Daar is Sandro opeens bij hem. De grote poedel likt Gompeltje weer over z'n wangen en gaat dan op z'n rug liggen janken. Gompeltje wil naast Sandro kruipen en het dier lekker knuffelen zoals hij dat alleen maar mag. Maar Sandro verdwijnt ook en dan is Gompeltje weer alleen met die bijzondere kleuren.

Als ie weer wakker wordt ziet Gompeltje alles wazig. Hij merkt dat ie in een vreemd bed ligt en hij ziet dat Jannie op een stoel naast hem zit. Eventjes ziet hij haar scherp en dan weer niet. Dan hoort ie Jannie zachtjes tegen hem praten: "Word maar rustig wakker lieverd." Hij gaat steeds scherper zien en hij herinnert zich nu ook weer wat er gebeurd is. De kamer waar hij in ligt is helemaal wit en er hangen een paar plaatjes aan de muur. Gompeltje denkt dat ie in het ziekenhuis ligt en dat vindt ie spannend. Dan gaat iedereen bij hem op bezoek komen en misschien komt Elzelien dan ook wel langs. Maar Jannie helpt hem uit de droom: "We zijn nog steeds bij de dokter…", zegt ze nog steeds heel zachtjes, "je mocht hier in dit kamertje even slapen." Gompeltje kijkt teleurgesteld. "De dokter komt zo naar je kijken en ik denk dat we daarna weer naar huis mogen…", zegt Jannie, "blijf maar rustig liggen, dan ga ik even kijken of de dokter tijd voor je heeft." Ze loopt de kamer al uit.

Gompeltje voelt onder z'n keel waar het nog best een beetje pijn doet. Hij merkt dat ie met nog al z'n kleren aan in bed ligt. Alleen z'n schoenen hebben ze uitgetrokken. Aan het plafond ziet ie een grote lamp hangen met heel veel kaarsjes eraan. Het zijn geen echte kaarsjes maar allemaal lampjes die op kaarsjes lijken. Hij probeert ze te tellen en dan zakt ie weer in slaap.

Hij wordt weer wakker als ie de hand van de dokter op z'n voorhoofd voelt. "Zo…", zegt de dokter, "we zullen jou eens gaan onderzoeken…", en hij zet Gompeltje overeind op het bed, "tenslotte kwam je daar ook voor." Gompeltje vindt de dokter nu veel aardiger dan de vorige keer toen hij er met Mama naartoe was. Nu praat die man tenminste gewoon tegen hem.
Jannie kleedt hem uit. De dokter heeft een apparaatje met twee slangetjes eraan, die hij in z'n oren steekt. Het apparaatje houdt ie tegen Gompeltjes rug, brrr wat koud, en dan zegt de dokter dat ie heel diep moet ademhalen. De dokter bromt goedkeurend en dan houdt ie het apparaatje tegen Gompeltjes borst. "Nu moet je weer heel goed ademhalen Gompeltje…", zegt ie, "doet het nog pijn?" Gompeltje knikt want hij voelt nog steeds pijn als ie zo hard moet ademhalen. "Dat gaat vanzelf weer over hoor.", stelt de dokter hem gerust. "Het is allemaal prima in orde…", zegt de dokter nu tegen Jannie, " hij moet nog wel z'n inentingen krijgen….", Jannie knikt, "maar dat lijkt me nu iets teveel van het goede." Gompeltje weet nog niet wat inentingen zijn, maar hij begrijpt wel dat ze zo weer naar huis mogen. "Maakt u voor over een week maar een afspraak…", zegt de dokter tegen Jannie, "dan hoeft u niet zo lang te wachten en voor je het weet gebeurt er weer zoiets naars in de wachtkamer." En dan loopt de dokter even weg. "Kom maar uit bed hoor kleine snoeper.", lacht Jannie. De dokter komt terug met een heel leuk beertje. "Zo, die is voor jou…", zegt ie, "ga je een mooie naam voor hem verzinnen?" Gompeltje weet het al: "Die heet Sandro."

Even later staan ze weer buiten bij de fiets. "Nou dat is goed afgelopen met jou.", zegt Jannie en dan aait ze Gompeltje maar weer eens over z'n bolletje. Hij lacht naar Jannie: "We waren wel snel aan de beurt hè."

24

Als ze weer thuiskomen staat Papa samen met Grotebroer een hok te bouwen in de tuin. Het is al weer laat in de middag, zo lang heeft Gompeltje bij de dokter geslapen. Als Papa hem ziet rent ie naar Gompeltje toe en tilt hem helemaal vrolijk in z'n armen. "Oh jochie, oh jochie.", zegt Papa alleen maar en Gompeltje ziet dat zĀ 'n vader tranen in z'n ogen heeft maar niet huilt. Jannie veegt met haar vingers in haar ogen en dan komt Grotebroer er ook aangelopen. "Wil je een snoepje Gompeltje?", vraagt ie grinnikend. Papa kijkt even heel streng naar Grotebroer, maar dan kan ie z'n lachen niet inhouden.
Gompeltje had gehoopt dat ze nog van niks zouden weten want dan zouden Jannie en hij het allemaal kunnen vertellen. "De dokter heeft me gebeld…", zegt Papa dan, "ik ben zo blij dat je weer heel thuis bent!" En dan zet ie Gompeltje weer neer.
"Wat zijn jullie aan het doen?", vraagt Gompeltje. "We krijgen konijnen!", roept Grotebroer, "we gaan ze morgen op de markt halen." Papa kijkt hem aan: "Kopen zul je bedoelen…", en dan kijkt ie naar Gompeltje, "en die noemen we Hipje en Wipje."

's Avonds bij het eten voelt Gompeltje zich de held van de dag. Alleen Grotebroer en Papa weten nog maar wat hij meegemaakt heeft en de rest lekker nog niet. Natuurlijk mag hij alles nog een keer vertellen en hij is maar wat trots op z'n avontuur. Oudstezus en Grotezus, die allebei voor het ziekenhuis leren, zeggen wel dat het best heel gevaarlijk geweest is, maar daarom vindt Gompeltje het juist nog spannender. Hij vertelt ook nog over die meneer, die bij de dokter op de behandeltafel lag en zo op de buurman leek. "Dat moet de oude Stronck geweest zijn…", zegt Papa, "de vader van onze buurman. Hij wordt vast weer heel snel beter hoor, die man is zo sterk dat ie wel honderd kan worden."
En dan kijkt ie z'n kinderen een beetje ondeugend aan: "Vanavond is er weer 'Herkent u deze melodie?" op de radio, vanavond ga ik het echt doen." Gompeltje heeft geen idee wat Papa van plan is, maar hij merkt aan iedereen dat er iets grappigs gaat gebeuren.

Gelukkig mag Gompeltje lang opblijven omdat ie bij de dokter al zo veel geslapen heeft. Na het eten drinken ze met z'n allen koffie in de huiskamer, behalve Gompeltje en Grotebroer, die chocolademelk krijgen. Na de koffie staat niemand op om naar z'n kamer te gaan of iets anders te doen. Iedereen wil naar de radio luisteren. Ze horen "piep, piep, piep, piep, piep." Het is acht uur en tijd voor de Radionieuwsdienst.
Gompeltje hoort wel vaker de nieuwsberichten op de radio maar daar vindt ie meestal niks aan. Nu is er een heel bijzonder bericht: voor het eerst is er in ons land een pompstation beroofd. Twee mannen met maskers voor zijn vanmiddag een benzinestation aan de weg van Vijfkerken naar Hoenderdorp binnen gelopen. "Dat is hier in de buurt.", zegt Oudstebroer. Gewapend met pistolen hebben de mannen de eigenaar gedwongen om al het geld uit de kassa af te geven waarna ze hem op een stoel vastbonden.
"Het moet toch niet gekker worden.", zegt Papa. De eigenaar werd pas een kwartier later uit zijn benarde positie bevrijd. Een klant, die eerst maar niet begreep waarom de man niet naar buiten kwam om zijn auto vol te tanken, heeft hem binnen gevonden en losgemaakt. De gewaarschuwde politie zit nog steeds achter de twee boeven aan, die op er een motorfiets vandoor gegaan zijn. Vermoedelijk zijn ze de bossen in gevlucht. Mensen, die in de omgeving van Vijfkerken en Hoenderdorp wonen, wordt aangeraden om binnen te blijven.

Gompeltje bedenkt dat hij nu snapt waarom iedereen in de huiskamer blijft zitten, want voor je het weet staan die boeven met hun motorfiets en pistolen in de tuin. Maar iedereen blijft bij de radio omdat na het nieuws 'Herkent u deze melodie' begint. In dit programma laten ze vaak heel korte stukjes muziek horen en luisteraars, die een briefkaartje opgestuurd hebben naar de radio, worden dan gebeld door de presentator. De eerste luisteraar, die weet wie de muziek geschreven heeft, krijgt een platenbon van twintig gulden thuisgestuurd. Het is natuurlijk maar een heel kleine kans dat je gebeld wordt, want wel meer dan vijftig duizend luisteraars hebben al een kaartje ingestuurd.
Papa weet dat buurman Stronck al heel lang meedoet maar nog nooit is gebeld. Meneer Stronck weet ontzettend veel van muziek en iedere vrijdagavond als het programma er is zit ie opgewonden naast de telefoon te wachten. Papa weet zeker dat de buurman vanavond ook weer zit te luisteren.
Eindelijk is het zover. Het nieuws is afgelopen en ze horen de openingsmuziek van 'Herkent u deze melodie'. "We beginnen vandaag meteen met onze luisteraars prijsvraag,", zegt de presentator, "dames en heren in het land, let u goed op!" En dan klinkt er heel kort even muziek. Het duurt niet langer dan drie tellen. De presentator trekt een briefkaart uit de enorme hoeveelheid inzendingen, maar hij vertelt niet welke naam er op staat. "Dan ga ik nu de eerste kandidaat bellen.", zegt ie. Op dat moment loopt Papa snel naar de telefoon. Grotebroer en Gompeltje hollen achter hem aan. Op de radio horen ze de presentator een nummer draaien en tegelijkertijd belt Papa buurman Stronck. De buurman neemt meteen op en Papa hoeft niks te zeggen. "Vivaldi, Vivaldi!" roept meneer Stronck wild enthousiast. Het klinkt zo hard door de telefoon dat de twee broertjes het gemakkelijk kunnen horen. Papa houdt de spanning er nog even in en dan zegt ie: "Het antwoord is goed, meneer Stronck. U krijgt de platenbon zo spoedig mogelijk thuisgestuurd." De buurman is zo opgewonden dat ie helemaal niet hoort dat het Papa is. "Geweldig, geweldig!", roept ie, "mag ik nog iemand de groeten doen?" Maar dat wil 'presentator' Papa niet: "U weet dat we dat in dit programma nooit doen…", zegt ie een beetje streng, "hartelijk gefeliciteerd met uw prijs en ik wens u nog een prettige avond." En dan hangt ie op. Snel lopen ze de huiskamer in en daar horen ze de echte presentator weer, die ook net de telefoon heeft opgehangen: "Zo, dan ga ik nu de tweede kandidaat bellen…", zegt ie, terwijl hij al weer een nieuw nummer draait, "hopelijk weet deze mevrouw wel het goede antwoord." Iedereen giert het uit van het lachen. Jannie heeft de tranen in haar ogen en Oudstezus rent naar de wc. Papa gebaart dat ze niet zoveel lawaai moeten maken want anders hoort meneer Stronck het gelach nog door de muren heen.

Dan klinken er sirenes in de verte, die steeds dichterbij komen. Twee mannen in leren pakken scheuren op een motorfiets over de weg langs het huis. Even later volgen politieagenten op hun motoren en nog weer iets later een paar politieauto's met sirenes en zwaailichten. "Zullen we gaan kijken?", zegt Grotebroer tegen Oudstebroer, maar die schudt z'n hoofd. Gompeltje zou het ook wel willen zien, zo spannend vindt ie het. Maar Papa wordt nu echt streng, wat niet zo vaak voorkomt: "Jullie blijven allemaal binnen en je gaat ook niet voor het raam staan." Hij neemt Gompeltje op schoot. "Jou gaan we zo in bed stoppen en ik hoop maar dat je kan slapen na al die avonturen, kleine reus." Gompeltje kijkt hem stoer aan: "Ik ben een grote dwerg.", zegt ie. "Dat is ook goed…", vindt Papa, "grote dwergen worden later kleine reuzen.", en dan kijkt ie iedereen aan: "Morgen heb ik een grote verrassing voor jullie.", zegt ie vrolijk. "Dat weten we toch allang…", lacht Grotezus, "morgen komen de konijnen." Maar Papa kijkt heel geheimzinnig. "Wacht maar af.", zegt ie.

Een kwartiertje later heeft Jannie Gompeltje in bed gestopt en dan komt Papa ook en hij vertelt verder over Hipje en Wipje: "Je weet het nog wel, denk ik…", zegt ie en Gompeltje knikt , "Er is een enorme overstroming en Hipje en Wipje varen met een boomstam de Konijnenbeek af." Gompeltje knikt weer en gaat tegen Jannie aan liggen luisteren.

Het leek wel uren te duren, maar na een heel angstig uurtje kwamen ze aan op de plek waar de Konijnenbeek in een groot meer uitmondt: het Meer van de Druiventuinen. Maar dat wisten ze nog niet, want daar waren ze natuurlijk nog nooit geweest. Eindelijk waren ze van die sterke waterstroom bevrijd. Nu kon ook Hipje op het boomstammetje klimmen. Hij was doodmoe en kletsnat.

"BRRR..." zei Hipje, "voorlopig heb ik geen dorst meer." Hij had onderweg heel veel water naar binnen gekregen.

"Hipje, je hebt ons gered!" Met haar mooie grote bruine ogen keek Wipje heel trots naar haar broertje. Hipje ging op het stammetje liggen en binnen tien tellen viel hij van vermoeidheid in slaap. Zo dreven ze langzaam naar de overkant van het meer. Maar die was nog heel ver weg. wipje kon 'm nog niet eens zien en het bos waar ze vandaan kwamen verdween steeds meer in de verte.

Hipje droomde dat hij in z'n bedje lag. Maar toen hij om zich heen keek zag hij dat hij helemaal niet in het slaapkamertje in het hol onder de oude appelboom was. Z'n bedje was een bootje geworden en dreef door de Konijnenbeek. Wipje zat aan het voeteneind en stuurde terwijl ze zachtjes een liedje zong: "Schuitje varen, theetje drinken..."
Langs de oever van de beek stonden alle konijntjes naar hen te zwaaien. Ook pappa Gijs en mamma Winnie stonden te zwaaien, en Woutertje liep langs de kant met het bootje of eigenlijk met het bedje mee.

Toen hoorde hij Wipje roepen:

"Hipje... Hipje... word eens wakker. We zijn bijna aan de overkant!"
Maar dat was niet in zijn droom. Wipje probeerde hem echt wakker te maken. Hij wreef met z'n pootjes in z'n ogen en toen zag hij waar hij werkelijk was. Op het boomstammetje dreven ze naar de oever aan de overkant van het grote meer. En boems... ze waren er al. Met een schok kwam het stammetje tot stilstand, waardoor ze er allebei vanaf vielen. Hier was het water gelukkig helemaal niet diep meer en ze konden gemakkelijk veilig aan land komen. Ze waren nu in een landschap met kleine heuvels, waar overal groene struiken dicht bij elkaar stonden. Zulke struiken hadden ze nog nooit gezien. Er hingen grote blauwe bessen aan, een heleboel tegelijk aan één takje. In het Appelbomenbos groeiden bosbessen. Daar waren ze maar al te gek op. Ze aten er vaak zoveel van, dat ze er een blauwe tong van kregen. Maar deze grote bessen kenden ze niet.

"Zou je die bessen kunnen eten," vroeg Wipje, "of zouden ze giftig zijn?"

"Weet ik niet," zei Hipje, "die bladeren zien er ook zo lekker uit. Moet je kijken hoe groen die zijn."

Konijntjes zijn gek op bessen, appeltjes en worteltjes, maar ook op gras en groene blaadjes. Hipje en Wipje hadden natuurlijk een ontzettende honger gekregen van die wilde tocht over het water. Maar ze durfden niet zomaar van die grote bessen of de blaadjes te eten.

"Je kunt het allemaal eten," klonk nu uit één van de struiken, "vooral de bladeren vind ik lekker."

Op een blad van één van de struiken zat een enorme slak lekker van het groen te eten.

"Wie ben jij?" vroeg Hipje, die ook nog nooit zo'n grote slak gezien had.

Gompeltje, slak

"Ik ben Escar," zei de slak, "en die bessen dat zijn druiven. Daar maken de mensen sap van en dat laten ze dan bederven. Stom hè..., pas als het bedorven is en vies smaakt, dan drinken de mensen het op. En als ze d'r heel veel van drinken worden ze vrolijk en gaan ze mekaar rare grappen vertellen. Stom hè... En mij noemen ze een wijnslak. Stom hè..., ik lust niet eens wijn."

"Jij lust wel wijn hè Papa.", lacht Gompeltje. Papa knikt en vertelt weer verder.

"Waar zijn we hier eigenlijk?" vroeg Wipje.

"Je bent in Frankrijk," zei Escar, "stom hè..., Frank Rijk, er zijn hier heel veel arme mensen. Je hebt hier ook heel veel konijntjes. Stom hè..., want alle wijnboeren hebben een geweer, en die schieten graag op jullie. Dus ik zou maar uitkijken."

"We moeten snel een holletje graven," zei Hipje, die een beetje genoeg begon te krijgen van dat 'Stom hè...', "laten we wat dieper in dit struikenbos gaan, dan vinden die boeren ons vast niet."

Ze lieten Escar, die net weer een nieuw verhaal wou beginnen over iets wat ie stom vond, achter op z'n druivenblad. Ze renden er snel vandoor,

"Pas goed op," riep Escar ze nog achterna, "want de boeren zijn hier niet aardig. Behalve als je ze komt helpen met druivenplukken. Stom hè...!"

"Wat een kletsmajoor," zei Hipje nog nahijgend van het harde lopen, "zouden ze hier in Frank Rijk allemaal zoveel praten? Stom hè...?"

En toen moesten ze allebei ontzettend lachen. Maar het begon langzamerhand donker te worden en daarom gingen ze snel aan de slag. Eerst moest het holletje gegraven worden, zodat ze veilig zouden zijn voor de nacht. Het werd een holletje met maar één kamer. Dat leek ze wel genoeg, want ze waren niet van plan om lang in Frankrijk te blijven. Die avond aten ze voor het eerst van hun leven druiven met druivenbladeren. Ze vonden het zo lekker dat hun buikjes er helemaal rond van werden. Het werd tijd om te gaan slapen en ze kropen lekker warm tegen elkaar aan op de grond in een hoekje van de kamer. Want een bed hadden ze natuurlijk niet.

"Krijgen onze konijntjes morgen wel een bed?", vraagt Gompeltje. "Natuurlijk…", zegt Papa, "maar dat maken ze zelf als ze hun holletje gegraven hebben. "Waarom doen Hipje en Wipje dat dan ook niet?", wil Gompeltje nu weten. "Daar hebben ze nu geen tijd voor…", legt Papa uit, "en morgen moeten ze toch weer verder."

"Hipje..." zei Wipje, "mis jij pappa en mamma ook niet een beetje?"

Hipje miste Gijs en Winnie net zo erg als Wipje en hij dacht even: "zal ik stoer doen en zeggen dat ik ze helemaal niet mis?" Maar hij wist dat Wipje hem toch al een dappere broer vond, en dat ze het helemaal niet leuk vond als hij z'n best deed om nog flinker te lijken.

"Ja" zei hij, "Ik mis ze eigenlijk heel erg, maar ik heb tot nu toe nog geen tijd gehad om er aan te denken."

"We gaan ze toch wel weer terugzien?" vroeg Wipje met een klein stemmetje.

"Natuurlijk," zei Hipje, hoewel hij daar helemaal niet zo zeker van was, "Natuurlijk vinden we de weg terug wel weer." En hij kroop nog wat dichter tegen Wipje aan. Daarna vielen ze allebei in een diepe slaap.

"Zo…", zegt Papa, "volgens mij ga jij nu ook op reis naar een diepe slaap met heel veel mooie droompjes, grote dwerg." Gompeltje knikt. Hij is best weer heel moe geworden. Jannie en Papa stoppen hem lekker in. "Welteknusten.", zegt Gompeltje, en dan doen ze het licht al uit.

25

Het is nog midden in de nacht. Gompeltje heeft een poosje geslapen, maar opeens is ie weer klaarwakker. Grotebroer ligt naast hem en maakt slaapgeluidjes. Gompeltje kruipt tegen z'n broer aan en hoopt dat ie weer verder kan slapen, maar het lukt niet meer. Hij moet ook plassen en heel voorzichtig klimt ie uit bed, want hij wil Grotebroer natuurlijk niet wakker maken. Voetje voor voetje stapt ie de trap af. Hij sluipt langs de slaapkamer van Papa en Mama en daar hoort ie Papa zacht met Jannie praten. Hij kan het niet laten om even te luisteren.
"Ik heb alleen maar een beetje warmte nodig…", zegt Papa, "kruip eventjes lekker bij me in bed." En dan hoort Gompeltje dat ze elkaar een zoen geven en het bed kraakt. "Lekker knuffelen…", bedenkt Gompeltje, en hij vindt het leuk, "Papa moet met Jannie trouwen." Hij weet ook dat Jannie Elzeliens vader zo leuk vindt en dan bedenkt ie dat ie maar niet meer met Elzelien moet gaan spelen omdat Jannie meneer van der Ven dan ook weer zal zien.
Als ie op de wc zit te plassen vindt ie dat weer onzin. Hij vindt Elzelien een veel te leuk vriendinnetje. Hij moet de wc niet doortrekken, want anders horen ze natuurlijk dat ie wakker is. Als ie terug sluipt en weer langs Papa en Mama's slaapkamerdeur komt hoort ie Jannie giechelen: "Nee, niet doen Cor, dat kan toch niet." Papa maakt lieve geluidjes, net zo lief als wanneer hij Gompeltje heel warm knuffelt. "Het geeft toch niet als we het allebei fijn vinden?" hoort ie Papa zachtjes zeggen. Het bed kraakt al weer. Jannie maakt nu ook van die grappige lieve geluidjes. "Je bent stout.", zegt ze tegen Papa en dan hoort Gompeltje dat ze hem een zoen geeft. Hij wordt er heel vrolijk van en dan sluipt ie weer de trap op.

Voorzichtig kruipt ie weer bij Grotebroer in bed, maar die wordt er toch wakker van. "Papa vindt Jannie lief.", zegt ie tegen z'n broer. "Dat wist ik allang…", weet Grotebroer hem te vertellen, "maar dat zal Mama niet leuk vinden."

Het is heel raar, maar Gompeltje denkt bijna niet heel erg aan Mama. Nu ze naar dat ziekenhuis bij Opa en Oma is gegaan is Papa zoveel vrolijker en Gompeltje heeft nog nooit in zo'n korte tijd zoveel leuke en bijzondere dingen meegemaakt. Het lijkt wel of Mama hem niks kan schelen, maar dat is echt niet zo. Mama vindt heel vaak dingen niet leuk en dat vindt Gompeltje dan weer vervelend, zeker als Papa er ook nog verdrietig van wordt. Hij vindt Mama ook vaak heel lief, maar het is net alsof dat van Mama niet mag. Dit zijn allemaal dingen, die door z'n hoofdje spelen en die Gompeltje nog niet goed kan begrijpen. Dat is nog te moeilijk, maar hij voelt precies hoe het zit: als Mama vrolijk is dan wordt Papa het ook. Als Papa vrolijk is heeft Mama vaak iets te klagen. Als Mama zoals nu weg is en Jannie is hier dan is Papa eigenlijk altijd vrolijk. Of Mama nu ook vrolijk is zonder Papa dat weet Gompeltje nog niet, want de komende dagen mogen ze nog niet op bezoek in het ziekenhuis.

"Wat lig jij allemaal te piekeren?", vraagt Grotebroer opeens. Gompeltje schrikt wakker uit zijn gedenk. "Hoe gaat het nu met Mama?", vraagt ie. Dat weet Grotebroer ook niet precies. "Ze wordt wel weer beter.", zegt ie zacht met een wijze stem. "Mag Jannie dan ook bij ons blijven als Mama weer terugkomt?", wil Gompeltje weten. "Van mij wel…", zegt Grotebroer, "maar ik denk dat ze dan weer weg gaat." Dat is nou precies waar Gompeltje zo bang voor is. Hij vindt het best als Mama weer thuiskomt, maar Jannie wil ie nooit meer missen. Grotebroer begint hem door te krijgen: "Ik denk dat jij een beetje verliefd bent op Jannie." Gompeltje kijkt hem aan: "Nee hoor…", zegt ie stoer, "ik ga later met Elzelien trouwen en dan maken we nooit ruzie." Grotebroer grijpt hem lief vast en moet lachen: "Mooi zo…", grinnikt ie, "dan komt het allemaal wel goed."

Grotebroer weet natuurlijk niet dat Jannie bij Papa in bed ligt te knuffelen en Gompeltje zou hem dat zo graag vertellen omdat hij dan eindelijk echt een nieuwtje heeft. Er is iets waardoor hij het niet vertelt, net als dat ie tegen niemand zal vertellen over het doktertje spelen met Elzelien. Hij weet zeker dat Jannie wel door had dat ie met Elzelien stiekem het spelletje gedaan had. Het allerleukste van Jannie vindt ie dat ze daar niet gek over doet. Gompeltje voelt dat ie daarom nu ook niks tegen Grotebroer moet zeggen over wat er beneden in de slaapkamer allemaal gebeurt. Gelukkig valt Grotebroer weer rustig in slaap terwijl ie Gompeltje stevig vast blijft houden. Gompeltje voelt zich heel tevreden en blij. Hij is erg nieuwsgierig naar Papa's verrassing die er morgen komt. Dat had ie Grotebroer nog willen vragen, maar daar kan ie nu natuurlijk niet meer aan beginnen.

Daar is de maan weer. Ze is helemaal rond en vol. Gompeltje moet aan die twee boeven denken en hij vraagt zich af of ze al door de politie gevangen zijn. "Misschien hebben ze zich wel in het bos achter onze tuin verstopt…", bedenkt ie, "en misschien liggen ze dan nu ook wel naar de maan te kijken." Gompeltje weet hoe koud het buiten is, want het is echt herfst geworden.

Hij begint te piekeren over wat ie de hele winter moet doen als ie niet naar school gaat. Maar dan ziet ie iets heel bijzonders: dwars door de maan schuift een vliegtuig voorbij. Hij is er niet verbaasd over. Natuurlijk vindt ie het een prachtig gezicht, maar hij ziet iets waarvan ie weet dat het klopt. Het is net zo als over tegelpaden lopen en niet de grasrandjes aanraken. Het is net zo als dat ie zeker weet dat ie in allebei z'n handjes even hard kan knijpen. Voor de zekerheid probeert ie dat nog maar even. Het is net zo als Krabbeltje, die zich nooit ergens druk over maakt, behalve als ie een muis gevangen heeft. Het klopt allemaal, net zo als dat Papa en Jannie nu samen in bed liggen te knuffelen. Dat is precies wat ie graag wilde dat er zou gebeuren, maar nu weet ie pas zeker dat ie dat ook echt wilde.

Dan hoort Gompeltje knallen in het bos, heel in de verte. Grotebroer slaapt rustig door. Hij moet weer denken aan die twee boeven: "Misschien zijn ze nu wel met de politie aan het vechten…", bedenkt ie, "of misschien zijn er jagers op hertjes aan het schieten, of boeren op konijntjes." Maar boeren zijn er niet in het bos en Gompeltje is nog nooit op een boerderij geweest. Morgen zal ie Papa vragen of ze een keertje bij een boer gaan kijken. Papa heeft hem er al wel heel veel over verteld. Wat zou die graag eens een koe of een varken willen aaien of eieren rapen bij de kippen.

Hij hoort nog een paar knallen en er komt een wolkje voor de maan. Oudstebroer ligt ook al lang te slapen in z'n eigen kamer op zolder en die begint nu te snurken. Gompeltje luistert ernaar en hoort tegelijk de zachte ademhaling van Grotebroer. Hij blijft maar naar de maan kijken. Dan schuift er een veel grotere wolk over de maan en wordt het echt donker op de zolder. Gompeltje wil wakker blijven tot de maan weer terug is, maar dat gebeurt voorlopig niet meer. En dan zakt ie lekker weg in dromenland.

Als ie de volgende ochtend heel laat wakker wordt weet Gompeltje zeker dat ie veel gedroomd heeft, maar hij herinnert zich er niks meer van. Grotebroer is allang weg, want die gaat op zaterdagochtend altijd naar de voetbalclub waar al z'n vrienden ook bij spelen. Gompeltje mocht een paar maanden geleden voor het eerst mee toen Papa er ook naartoe ging. Hij vond het er niet zo leuk omdat al die jongens zo hard tegen mekaar schreeuwden dat hij er bang van werd. Gompeltje wilde best heel graag meedoen, maar die grote jongens waren zo sterk en ruw, dat hij daar natuurlijk nog veel te klein voor was. Papa zag het al snel en nam hem mee naar de kantine van de voetbalclub, nog voor de echte wedstrijd begonnen was. Papa nam een glaasje jenever en Gompeltje kreeg een ijsje. Door het raam van de voetbalkantine zagen ze de wedstrijd, terwijl Papa z'n jenevertje dronk. Dat vond Gompeltje leuk omdat Papa er zo vrolijk van werd en alle andere mensen in de kantine zo aardig tegen hem deden.

Als het spannend werd tijdens de wedstrijd rende Papa ineens naar het voetbalveld. Het was net als of hij het al aan zag komen dat er iets ging gebeuren. Dan moedigde Papa de grote jongens aan. Het gebeurde bijna nooit dat er dan geen doelpunt viel.
Een paar weken geleden, toen Papa en Mama nog zo'n ruzie hadden, stonden ze ook in de kantine naar de wedstrijd te kijken. Papa had al behoorlijk veel jenevertjes gedronken en hij was druk in gesprek met de vader van een speler van de tegenpartij. "Die zoon van jou heeft stront aan z'n poten.", zei die meneer tegen Papa over Grotebroer. Papa werd toen zo kwaad dat ie die man eigenlijk een dreun voor z'n kop wilde geven en Gompeltje zag dat z'n vader helemaal rood aanliep. Maar toen brak Grotebroer door de verdediging van de tegenpartij heen en wist Papa niet hoe snel ie naar buiten moest rennen om erbij te kunnen zijn. Grotebroer maakte een prachtig doelpunt. Het was z'n eerste. Papa gaf daarna een rondje aan iedereen, die in de kantine zat. Die meneer deed toen ook weer heel aardig tegen Papa.

Nu is Gompeltje echt wakker en hij krijgt het heel warm vanbinnen als ie moet denken aan wat hij vannacht ontdekt heeft. Maar dan hoort ie allemaal gebonk op het dak. Eventjes denkt hij dat die twee boeven van de benzinepomp het dak op gevlucht zijn, maar dan kijkt ie uit het zolderraampje de tuin in. Papa maakt op z'n dooie gemak het konijnenhok verder af en Gompeltje kan zich niet voorstellen dat ie dat zou doen als er boeven op het dak zaten. Maar het gebonk gaat door. Gompeltje hoort echt mensen op het dak lopen. Krabbeltje ligt op bed en kijkt verstoord naar boven. "Wat is er aan de hand Krabbeltje?", vraagt Gompeltje aan de poes, maar die zegt alleen maar "Maauw".

Gompeltje kleedt zich snel aan en beneden in de keuken komt ie Jannie tegen. "Zo, ben je daar eindelijk mannetje…", lacht ze, "ik ben blij dat jij zo goed geslapen hebt." Gompeltje kijkt haar heel onschuldig aan. "Heb jij ook lekker geslapen?", vraagt ie. "Mm hm…", zegt Jannie, "ik heb heerlijk geslapen.", en dan kijkt ze snel een andere kant op. "Wat gebeurt er op het dak?", wil Gompeltje weten. "Ga maar gauw buiten kijken…", zegt Jannie, "dan zie je het vanzelf."

Vanuit de tuin ziet Gompeltje drie grote mannen op het dak staan. Op lange ladders zijn ze naar boven geklommen. Oudstebroer staat er ook naar te kijken. De mannen bouwen een antenne op het dak. "Dat is de grote verrassing…", zegt Oudstebroer, "we krijgen televisie."
Gompeltje weet niet wat ie hoort. Hij heeft al heel vaak meegemaakt dat Papa en Mama ruzie hadden omdat Papa televisie wilde. Mama zei altijd dat het van de kerk niet mag omdat televisie zondig is. Nu is Mama nog maar een paar dagen weg en komt de televisie er wel. Maar Gompeltje vindt het prachtig. Papa komt er ook bij staan. "Zo jochie, vanavond kunnen we de hele wereld hier in huis zien.", zegt ie best een beetje trots.

De antenne wordt omhoog gehesen. Er zitten lange draden aan vast. De mannen schreeuwen naar elkaar en Oudstebroer en Papa moeten ook meehelpen. De mannen gooien de draden naar beneden en dan zetten ze de antenne recht overeind. Papa en Oudstebroer moeten de draden strak vasthouden want anders valt de antenne weer om. Boven maakt een van de mannen een draad aan de schoorsteen vast terwijl de andere twee de antenne stevig vasthouden. Jannie komt ook naar buiten om het spektakel te bewonderen. Gompeltje ziet dat de mannen naar haar kijken.
Dan laat die ene man zich vanaf de schoorsteen gewoon over een hoek van het dak naar beneden glijden. "Hij gaat niet eens over de ladder…", zegt Papa tegen Jannie, "dat doet ie vast omdat jij er nu bij staat." De Man loopt door de dakgoot en neemt de draad van Oudstebroer over. Hij maakt hem onderaan het dak vast. "Het zijn net scheerlijnen als bij een tentje.", zegt Papa tegen Gompeltje.
Heel stoer loopt de man nu door de dakgoot naar de andere hoek waar Papa de draad nog steeds vasthoudt. Hij kijkt alweer naar Jannie. "Pas op hoor…", roept Papa, "er liggen veel bladeren in de goot dus het kan wel eens glad zijn." Maar de man trekt zich daar niks van aan. Hij blijft maar naar Jannie kijken totdat ie, woeps, onderuitgaat. Hij vloekt en Jannie geeft een gil. Gelukkig kan ie zich aan de rand van de dakgoot vasthouden. "Hou je goed vast…", roept Papa, "dan haal ik een ladder."
Daar hangt die man te bungelen. Gompeltje kan z'n blote buik zien waar heel veel haar op groeit. De andere twee mannen boven schelden hem uit: "Moest je weer zo ruig doen, nou zie je wat er van komt!" Papa komt er al met z'n eigen ladder aangerend en snel trekt ie hem met Oudstebroer uit tot ie lang genoeg is om bij de dakgoot te komen. "Ik hou het niet meer!", schreeuwt de man bang. "Nog eventjes volhouden!", roept Papa terug. Ze zetten de ladder een beetje schuin tegen de dakgoot aan en de man weet niet hoe snel ie er op moet stappen. Iedereen is opgelucht als ie weer beneden staat.
"Eigenlijk heb je nu een borrel nodig…", zegt Papa, die er zelf vast ook wel eentje lust, "maar daar zou ik maar niet aan beginnen als je nog het dak op wil." De man kijkt nu niet stoer meer en hij kijkt al helemaal niet meer naar Jannie. "Ik zal een kop koffie voor jullie zetten.", zegt ze. "Lekker!", roept een van de mannen boven, "maar we maken de antenne eerst even goed vast want hij mag niet van het dak afwaaien."

Een half uurtje later zitten de mannen bij Jannie in de keuken aan de koffie. Gompeltje staat naar ze te luisteren. Het lijkt wel of ze die glijpartij allang weer vergeten zijn, want ze vertellen alleen maar stoere verhalen. Gompeltje heeft er gauw genoeg van en dan gaat ie maar weer naar buiten. Grotebroer is weer terug van het voetballen en staat bij Papa te kijken. Het konijnenhok is afgetimmerd en Papa zit op een krukje de houten latjes te verven. "Als Papa klaar is gaan we naar de markt.", zegt Grotebroer.

De mannen komen weer naar buiten om hun werk af te maken. "Vanmiddag kunnen we Pipo de clown kijken.", vertelt Grotebroer, die wel eens bij vriendjes thuis televisie gekeken heeft. Maar dan wordt het Gompeltje allemaal iets teveel. Hij holt weer naar binnen langs Jannie in de keuken door de gang, waar de telefoon rinkelt, de trap op naar de slaapkamer van Papa en Mama. Het bed is nog niet opgemaakt. Gompeltje springt er op en ruikt Jannies geurtje. Hij moet opeens ontzettend hard huilen, maar hij weet niet precies waarom. Hij duwt z'n gezicht in Mama's kussen, dat nu ook naar Jannie ruikt. Hij hoort dat ze hem roept: "Gompeltje, kom eens naar beneden!" Maar hij kan alleen nog maar heel hard huilen. "Gompeltje!", hoort ie, "Elzelientje vraagt of ze bij je mag komen spelen!" En dan komt Jannie de trap op gerend. "Gompeltje, wat is er met je aan de hand?", roept ze geschrokken. Gompeltje weet het zelf niet. Hij voelt zich niet eens verdrietig, maar hij ziet allemaal beelden. Hij ziet Bambi, de dokter, die meneer die aan de dakgoot hing, hij ziet beren en konijnen, Elzelien in d'r onderbroekje en nog veel meer dingen die hij de afgelopen dagen allemaal meegemaakt heeft. Hij moet aan Mama denken, die met Opa en Oma meeging, aan de boeven, die door de politie achterna gezeten werden. Het lijkt wel of die beelden nooit meer zullen ophouden.
Jannie probeert hem kalm te krijgen, maar dat lukt niet. Door het slaapkamerraam roept ze Papa en dan neemt ze Gompeltje in haar armen. Even later horen ze Papa met grote stappen de trap op stormen. "Laat hem maar flink huilen…", zegt Papa als hij in de slaapkamer staat, "dat is helemaal niet erg." Hij legt Gompeltje onder de dekens en gaat er zelf naast liggen. "Huil maar lekker Droppie.", zegt ie terwijl hij Gompeltje streelt. Jannie gaat er aan de andere kant bij liggen.
Heel langzaam wordt Gompeltje weer wat rustiger. "'t Is ook allemaal wel veel tegelijk hè…", zegt Papa zachtjes, "en je mist Mama natuurlijk heel erg." Gompeltje schudt z'n hoofd. Hij mist Mama helemaal niet. "Ik begrijp het wel…", zegt Papa dan, "er is allemaal zoveel gebeurd en veranderd dat je nog niet eens de tijd gehad hebt om Mama te missen." En dan knikt Gompeltje.

"Weet je wat we zullen doen…", gaat papa verder, "ik ga eerst nog eventjes het konijnenhok afschilderen en dan ga jij in de tussentijd lekker met je broer in bad…", Gompeltje moet nu al weer een beetje lachen. "Daarna gaan we rustig naar de bushalte wandelen en dan met de bus naar de markt…", Gompeltje kijkt al weer vrolijk, "want die konijnen kunnen we nooit met de fiets meenemen", Gompeltje snapt het, "en dan gaan we eerst een patatje eten." Gompeltje knikt tevreden. "Och jee…", zegt Jannie dan opeens, "je hebt natuurlijk nog helemaal niet gegeten vandaag." Papa kijkt haar verbaasd aan. "Het is ook zo'n rare dag vandaag met die antennebouwers.", zegt ze. "Iedere dag is deze week al een rare dag…", vindt Papa, "maar 't is wel een bijzondere tijd."

Jannie staat op van bed om iets voor Gompeltje klaar te maken. "Niet te veel hoor…", lacht Papa, "dit varkentje moet nog patat met mayonaise eten." En dan kietelt ie Gompeltje net zo lang totdat die de slappe lach krijgt. "Hoor ik daar een varkentje?", roept Papa. "Help, help!", giert Gompeltje, "Stoppen!"

In bad met Grotebroer dat is voor Gompeltje altijd een feestje. Grotebroer vertelt dan vaak van die leuke verhalen over wat ie meegemaakt heeft of over dingen die hij gelezen heeft. Nu heeft ie weer iets geks bedacht. Er zit een pluisje van z'n onderbroek aan z'n piemel en omdat het nat is van het badwater is het een propje katoen geworden. "Kijk…", zegt ie, "ik kan ook met m'n piemel poepen." Gompeltje moet er om lachen. Hij kijkt altijd met veel bewondering naar Grotebroers piemel. Daarbij vergeleken heeft ie zelf nog maar een heel klein slangetje. Hij heeft Oudstebroers piemel ook een keer gezien toen die stond te piesen. Oudstebroer heeft echt een grote met ook al haar erboven.

"Ik ben lekker met Jannie in bad geweest.", zegt Gompeltje dan opeens heel stoer. Grotebroer kijkt best een beetje jaloers. "Maak dan maar eens een tekening van Jannie in d'r blootje.", zegt ie. "Ga jij mij dan helpen?", vraagt Gompeltje. Grotebroer belooft het.

26

Eindelijk is de bus er dan. Gompeltje mag de chauffeur het geld geven voor de kaartjes. De chauffeur scheurt drie kaartjes van het blokje af en zet er een stempel op. Gompeltje mag ze houden. Papa gaat bij het raam zitten en neemt Gompeltje op schoot. Zo kan hij lekker uit het raam kijken. Grotebroer wil natuurlijk ook bij het raam zitten en daarom kiest ie de bank ervoor uit. Het leuke van zo'n ritje is dat de bus een enorme omweg maakt naar de markt. Ze rijden langs het zwembad, dat er nu dicht en verlaten bij ligt. Dan stopt de bus voor de school waar Papa tot een paar dagen geleden nog les gaf. Er stapt een oude mevrouw met een bosje bloemen in, die er een beetje verdrietig uitziet. Dan ziet Gompeltje de kleuterschool waar hij slechts een paar uurtjes geweest is. "Als je volgend jaar naar school gaat dan hoef je niet hier naartoe…", zegt Papa, "we gaan een veel leukere voor je uitzoeken." Grotebroer hoort het. "Mag ik daar dan ook naartoe?", vraagt ie. Papa moet lachen: "jij wilt toch niet terug naar de kleuterschool?". Grotebroer schudt z'n hoofd, "volgend jaar ga je toch naar de middelbare school en dan zien we wel verder."

De bus stopt bij de begraafplaats en de verdrietige mevrouw met de bloemen stapt uit. Er staan heel veel mensen in donkere kleding voor de poort van de begraafplaats te wachten en Gompeltje ziet een grote dure zwarte auto aan komen rijden met ramen achter en aan de zijkant, waar je niet doorheen kunt kijken. Op de hoeken aan de voorkant van de auto staan zwarte vlaggetjes. Er lopen mannen in rare zwarte jassen met grote hoeden op hun hoofd naast die auto.
De bus moet er even op wachten. De verdrietige mevrouw loopt langs al die mensen de begraafplaats op. "Mama gaat niet dood hè.", zegt Gompeltje dan opeens. "Nee hoor…", zegt Papa, "je moeder gaat niet dood, ze moet alleen maar uitrusten in het ziekenhuis." De bus rijdt voorzichtig weer door want er komen nog steeds meer mensen in donkere kleding over de straat aangelopen. Gompeltje ziet nog net dat de achterklep van de auto opengemaakt wordt en dat daar een houten kist in ligt. "Daar zit een dooie in.", zegt Grotebroer. Gompeltje snapt het omdat Grotebroer hem al vaak verteld heeft wat er met mensen gebeurt als ze dood gaan. Nu ziet ie het voor het eerst ook in het echt. Eigenlijk vindt ie het vooral eng dat al die mensen alleen maar donkere kleding dragen en zulke sombere witte gezichten hebben. Voor de rest vindt ie het wel spannend.

De bus maakt weer vaart en ze rijden door een onbekende wijk. Gompeltje ziet allemaal huizen, die er hetzelfde uitzien en in lange rechte straten aan elkaar vastzitten. Er lopen kinderen in de modder te spelen. Ze hebben slechte kleren aan. Dat ziet Gompeltje zo, want in sommige zitten zelfs gaten. De meeste kleren zijn ook grijs, bruin of zwart en de kinderen zien er vies uit. Gompeltje vindt het zielig. "Dat noemen ze het Rooie dorp", zegt Papa, "het is een schande dat die mensen het zo slecht hebben…", en dan is ie even stil. "Die kinderen hebben luizen.", zegt Grotebroer. Papa knikt. "Als wij daar woonden zouden jullie ook luizen hebben…", zegt ie dan, "ik wou dat ik die kinderen kon helpen." Gompeltje zit na te denken. "Kunnen wij dan geen nieuwe kleren voor ze kopen?", vraagt ie dan. "Dat zou mooi zijn…", zegt Papa en hij aait hem over z'n bolletje, "maar zo rijk zijn we nu ook weer niet."

Even later rijden ze door een straat waar links en rechts grote gebouwen staan waar bijna geen ramen in zitten. Het stinkt er vreselijk, dat ruikt Gompeltje zelfs in de bus. Uit hoge schoorstenen komt heel veel gekleurde rook. "Hier werken de vaders en soms ook de moeders van die kinderen van net…", vertelt Papa, "ze maken er papier, kokosmatten en keukenzeil en ze krijgen er veel te weinig voor betaald." Gompeltje blijft maar naar de rookslierten kijken. Hij klimt tegen Papa op om over diens schouder nog zo lang mogelijk die kleuren in de lucht te kunnen bewonderen. Grotebroer knijpt z'n neus dicht.

De bus rijdt even later veel slomer door een lange winkelstraat. Gompeltje ziet de prachtige etalages en de mensen, die ervoor staan te kijken. Als de bus even stilstaat ziet ie in een winkel een dikke mevrouw een bontjas passen. De verkoper van de winkel staat er glimlachend naar te kijken en maakt gebaren dat de bontjas haar prachtig staat. Haar man, die bijna een kop kleiner is als zijn vrouw en helemaal niet zo dik, staat er zuinigjes bij te kijken. Hij pakt en bekijkt het prijskaartje dat aan de bontjas hangt en hij trekt er geen vrolijk gezicht bij. De mevrouw straalt helemaal van geluk.
"Mama heeft ook een bontjas, hè…", zegt Gompeltje. Papa knikt: "Die moeten jullie maar meenemen naar het ziekenhuis als je op bezoek gaat, want straks wordt het weer koud."

Mama's bontjas hangt altijd aan de kapstok bij de voordeur. Overdag als alle kinderen naar school of weg zijn zit Gompeltje vaak op de vloer onder de kapstok met Mama's bontjas te knuffelen. Dan aait ie met die zachte vacht langs z'n wangen en over z'n armen. Mama heeft het altijd veel te druk om hem te knuffelen, dus dan knuffelt Gompeltje zichzelf. Sinds Jannie in huis is doet ie dat opeens niet meer.

De bus staat helemaal vast in het verkeer in de winkelstraat. Er zijn zoveel mensen boodschappen aan het doen en die steken voortdurend de straat over. Dan moeten de auto's wel wachten. "Het zou verstandig zijn om deze straat verboden voor auto's te maken…", zegt Papa, "dan zou het hier veel gezelliger zijn en dan zou het ook niet zo stinken." Gompeltje ruikt de uitlaatgassen van de auto's wel maar gek genoeg vindt ie dat wel een lekker luchtje. Grotebroer knijpt alweer z'n neus dicht. Gompeltje kijkt steeds maar naar al die mensen. In het stukje winkelstraat, waar de bus nu weer stapvoets verder rijdt, lopen de mensen met hun volle boodschappentassen als mieren achter elkaar aan.

Gompeltje moet aan de mieren in de tuin denken. Die leven in een holletje onder de grond en Gompeltje geeft ze wel eens stukjes brood, waar ie kruimels van gemaakt heeft. Dan sjouwen die mieren alle kruimels stuk voor stuk het holletje in. Soms dragen ze kruimels die veel groter zijn dan zij zelf. Als Gompeltje ze een nog grotere kruimel geeft dan duwen en trekken een paar mieren het samen naar hun huisje. Om het holletje heen ligt een randje met zand. Voor de mieren is het dan het moeilijkst om zo'n grote kruimel daar overheen te krijgen. Vaak is het bijna gelukt om de grote kruimel omhoog te duwen en trekken en dan rolt ie weer naar beneden. De mieren beginnen dan gewoon weer opnieuw. Gompeltje kan daar uren naar kijken net als nu naar al die mensen op straat.

Er zwaait een meneer naar Papa en Papa zwaait terug. "wie is die meneer?", vraagt Gompeltje. "Dat is een meneer met een velletje over z'n neus.", lacht Papa. "Doe niet zo flauw…", zegt Gompeltje, die dit grapje al lang kent, "wie is het nou?" Papa aait hem over z'n bolletje. "Die meneer geeft ook les bij mij op school en in de oorlog heeft ie heel veel onschuldige mensen gered, die anders door de Duitsers gevangen genomen zouden zijn."
Nu wordt Gompeltje echt nieuwsgierig. "Hoe deed ie dat dan?" vraagt ie. "Die meneer woonde in een huis met een heel grote tuin aan het bos, net als wij, en in die tuin had ie een enorme hut onder de grond gegraven.", vertelt Papa. "Net als de mieren?", vraagt Gompeltje. "Ja, net als de mieren, maar dan veel groter. Die mensen woonden gewoon bij die meneer en zijn vrouw en ze mochten altijd mee eten. Maar als de soldaten naar ze kwamen zoeken dan verstopten ze zich snel in de boshut en dan legde die meneer planken over het gat en gooide hij er zand over. Dan harkte hij er bladeren overheen en zag je er niks meer van. Soms moesten die mensen daar wel uren blijven zitten wachten tot de soldaten weer vertrokken waren."
Gompeltje ziet het voor zich. "Waren ze dan niet heel erg bang?" vraagt ie." Papa knikt: "Natuurlijk waren ze ontzettend bang…", zegt ie, "maar het heeft die mensen wel hun leven gered en later na de oorlog heeft die meneer een medaille gekregen van de burgemeester." Grotebroer heeft het allemaal ook gehoord. "Ik ga ook een tuinhut graven.", roept ie enthousiast.
Hebben Mama en jij ook mensen verstopt in de oorlog?", vraagt Gompeltje. "Nee…", zegt Papa, "jammer genoeg niet, want toen woonden we nog niet hier. We huurden toen een huis in een dorp aan het water in het westen van het land. Wij moesten juist Duitse soldaten bij ons laten logeren, want als we dat niet deden zouden we zelf opgepakt worden."

Gompeltje moet hier eventjes over nadenken. "Wat gemeen!", zegt ie dan opeens. "Zo gaat dat nu eenmaal als het oorlog is…", legt Papa uit, "maar je moet niet denken dat die Duitsers allemaal van die slechte mensen waren hoor. Die moesten ook maar doen wat hun bazen, of eigenlijk de grote baas Adolf Hitler, voor ze bedacht hadden. De meeste Duitse soldaten wilden die oorlog helemaal niet, maar ze moesten wel tegen onze soldaten vechten omdat ze anders zelf ook gevangen genomen zouden worden."
Gompeltje probeert het te begrijpen. "Wat zielig voor al die soldaten.", zegt ie dan opeens heel beslist. Papa knikt. "Er was eens een Duitse officier bij ons ingekwartierd, want zo noem je dat als een militair bij je komt logeren, daar kon ik zo goed mee over mooie boeken praten, dat ik daar erg van genoten heb en hij ook. Dat werd gewoon een vriend van me. Hij was ook tegen de oorlog, heeft ie me wel eens stiekem verteld, maar dat mocht ik toen natuurlijk aan niemand doorvertellen." Gompeltje snapt het, want geheimpjes moet je altijd voor jezelf bewaren. "Die man was zo aardig, zo iemand kwam je maar zelden tegen.", vertelt Papa verder. "Hij was een keer op een avond met vrienden naar het café gegaan en toen had ie zoveel biertjes en jenevertjes gedronken dat ie bijna niet meer kon lopen. Z'n vrienden hebben hem toen 's nachts naar ons huis gebracht en zijn weer snel verder gereden. Hij heeft wel een half uur geprobeerd de sleutel in het slot te krijgen, maar dat lukte hem niet meer omdat ie zo dronken was. Toen is ie maar in de voortuin gaan slapen op het grasveldje, want hij vond het niet aardig om ons midden in de nacht wakker te bellen."

Gompeltje vindt het een mooi verhaaltje. "Ik ga je later nog veel meer vertellen over wat ik in de oorlog allemaal meegemaakt heb…", zegt Papa, "maar onthoud alvast dat je in alle landen goeie en slechte mensen hebt, in Duitsland, Frankrijk, Engeland en ook hier in ons kleine kikkerlandje."

De bus stopt nu eindelijk bij de markt en ze stappen uit. Hoewel de rit heel lang geduurd heeft, heeft Gompeltje zich geen moment verveeld. Papa heeft van Jannie een lijstje meegekregen en ze gaan groenten en fruit kopen. Gompeltje heeft zijn patat met mayonaise alweer te pakken en Grotebroer heeft een gebakken visje gekregen. Papa heeft zelf een zoute haring boven z'n mond gehangen en die zo helemaal naar binnen gehapt. Het is hartstikke druk bij de groententent en ze moeten nog naar de fruitkoopman. De twee jongens worden ongeduldig. Ze kunnen bijna niet wachten tot ze de konijntjes mogen uitzoeken. Het lijkt nu wel een eeuwigheid te duren voordat Papa aan de beurt is. Papa ziet dat Grotebroer en Gompeltje het bijna niet meer kunnen uithouden. "Gaan jullie maar alvast naar de dierenman…", zegt ie, en tegen Grotebroer: "pas je wel goed op Gompeltje?" Grotebroer knikt, pakt Gompeltje bij de hand en weg zijn ze.

Bij de dierenkraam verkopen ze niet alleen maar konijntjes. Ze hebben er ook kippen, kalkoenen en jonge geitjes. Gompeltje aait een klein geitje en het beestje likt aan z'n handje. Dat kriebelt niet zo'n klein beetje en Gompeltje krijgt de slappe lach. "Hij proeft het zout van de patat aan je handen…", legt Grotebroer uit, "dieren zijn gek op zout."
Dan gaan ze bij de konijntjes kijken en wat zijn het er veel. Grotebroer probeert ze te tellen, maar dat valt niet mee want ze springen allemaal over elkaar heen in de hokken. "Het zijn er zeker wel vijftig…", zegt Grotebroer dan, "en ik vind ze allemaal even leuk." Hij steekt een vinger door het gaas van een hokje en een konijntje begint er meteen aan te snuffelen. Dan ziet Gompeltje een heel mooi klein bruin-wit konijntje, net als Hipje of Wipje. "Die wil ik hebben!", roept ie dol van enthousiasme. Grotebroer vindt het ook een mooi diertje, het is het enige konijntje met een bruine vacht, dat er tussen zit. "Die gaan we Hipje noemen.", zegt Gompeltje heel zelfverzekerd.
Daar komt Papa aan met een volle boodschappentas. "Die wil ik hebben!", roept Gompeltje tegen Papa en hij wijst met z'n vingertje naar de nieuwe Hipje. "Kan ik u helpen?", vraagt de meneer van de dierenkraam aan Papa. "Jawel…", zegt Papa, "we willen in ieder geval die kleine bruine." De man kijkt Papa aan. "Als u die nog voor de Kerst vetgemest wilt hebben, dan mag u hem wel flink veel voer geven en anders kunt u er beter een jaartje mee wachten." Hij geeft Papa een knipoog. "Nee, nee!", roept Grotebroer, "ze zijn niet om op te eten!" Gompeltje hoort het verschrikt aan. Papa legt z'n hand op Gompeltjes schouder. Maak je maar niet ongerust hoor, die meneer plaagt jullie maar een beetje."
De meneer pakt het bruine konijntje uit het hok en laat hem aan Gompeltje zien. "Hier, hou maar even vast.", zegt ie. Het beestje kruipt meteen tegen Gompeltjes borst aan en Gompeltje kan het konijnenhartje heel snel voelen kloppen. Hij aait de nieuwe Hipje over z'n kopje en dan wordt ie al wat rustiger. Dan legt hij het konijntje in z'n nek bij z'n schouder en geeft 'm een kopje met z'n kin. Hij voelt het hartje nog steeds kloppen en dan voelt ie nog iets anders: het wordt helemaal warm op z'n borst. Het konijntje heeft gepiest en een gele vlek verspreidt zich over z'n kleren. Gompeltje staat er een beetje raar bij te kijken, maar Grotebroer ligt in een deuk van het lachen. Papa heeft er ook lol in: "Geeft niks hoor…", stelt ie Gompeltje gerust, "als we thuis zijn gooit Jannie je kleren wel even in de was.", en hij aait het jonge konijntje over z'n koppie.
"Is het een mannetje of een vrouwtje?", vraagt Papa aan de dierenverkoper. De man neemt het beestje weer van Gompeltje over en kijkt tussen z'n onderpootjes. "U heeft geluk meneer, want ik heb daar een speciale vaardigheid in ontwikkeld…", zegt de man een beetje trots, "niet iedereen kan dat zomaar zien bij jonge konijntjes, maar ik wel." Hij kijkt en voelt heel nauwkeurig. "Het is een meisje.", zegt ie dan zelfverzekerd. "Mooi zo…", zegt Papa, "dan willen we er nog een meisje bij…", en hij kijkt Grotebroer aan: "die mag jij uit zoeken jongen."
Grotebroer loopt nu langs alle hokken en steekt overal z'n wijsvinger weer naar binnen om te kijken welk konijntje het eerste aan hem snuffelt. Gompeltje kijkt z'n vader verbaasd aan. "Papa, Hipje en Wipje zijn toch broertje en zusje?", zegt ie, "waarom wil je nu twee zusjes?" Hij snapt het niet zo goed. "Als we een mannetje en een vrouwtje nemen dan hebben we over een jaar wel honderd konijnen…", legt Papa uit, "en dan moet ik een ren bouwen, die net zo groot is als de hele tuin, en dan kan jij daar niet meer spelen, en zeker niet tuinieren." Gompeltje denkt dat ie het begrijpt. Bovendien is ie zo blij met Hipje dat het hem eigenlijk niet zoveel kan schelen dat het tweede konijntje ook een meisje moet zijn.
Dit is 'm roept Grotebroer enthousiast en hij wijst op een grijs-wit konijntje, dat nog net zo klein is als Hipje. 't Is ook net zo'n mooi beestje. "Laten we eerst maar weer eens kijken.", zegt de dierenmeneer en hij pakt het jonge beestje uit het hok. Hij bestudeert 'm net zo zorgvuldig als Hipje. "Je hebt geluk jongen…", zegt ie tevreden, "'t is ook een vrouwtje." Grotebroer haalt zichtbaar opgelucht adem. "Dan ben jij Wipje.", zegt ie tevreden.

Een poosje later zitten ze weer met z'n drieën in de bus naar huis. Grotebroer heeft Hipje en Wipje in een kartonnen doos met gaatjes er in op schoot. De dierenman heeft er wat stro in gedaan en van Papa hebben de jonge konijntjes een paar worteltjes gekregen. Gompeltje heeft nu geen oog meer voor wat er buiten allemaal te zien is. Hij zit naast Grotebroer voortdurend door een gaatje in de doos te kijken. Hipje en Wipje zitten lekker rustig te knabbelen. Gelukkig rijdt de bus een andere route terug en hoeven ze niet meer door die drukke winkelstraat. Over een kwartiertje zullen ze wel thuis zijn. Papa kijkt heel tevreden naar z'n twee jongste zoons.

Dan is het zover: alle kinderen en Jannie en Papa staan gespannen bij het nieuwe konijnenhok te wachten tot Grotebroer, die er samen met Gompeltje in gekropen is, de kartonnen doos openmaakt. Maar Hipje en Wipje komen er niet uit. Ze blijven gewoon in de doos zitten en kijken de jongens met grote ogen aan. Dan zet Grotebroer de doos op z'n zijkant maar de konijntjes springen er nog niet uit. "Weet je wel zeker dat het geen speelgoedkonijnen zijn?", vraagt Oudstezus lachend. Grotebroer zegt niks terug. Heel voorzichtig zet hij de doos nu ondersteboven en dan tilt hij hem heel langzaam op. "Oooh!", roept nu iedereen in koor. "Wat een snoepies!", zegt Grotezus. "Wat een drolletjes!", fluistert Oudstezus helemaal ontroerd. "Die gaan we met Kerstmis niet opeten…", stelt Oudstebroer vast, "daar zijn ze veel te lief voor."
Gompeltje en Grotebroer zijn hartstikke trots op hun keuze en ze aaien de jonge diertjes, die nog heel onwennig naar al die grote mensen achter het gaas kijken. "Misschien moeten we maar even weggaan en ze alleen laten met hun twee reddertjes…", zegt Papa dan, "'t is wel wat veel drukte voor die beestjes na zo'n verhuizing. Langzaam druipt iedereen af en zo blijven Gompeltje en Grotebroer nog met hun nieuwe vriendjes spelen tot het bijna donker is en Jannie roept dat het eten op tafel staat.

27

Gompeltje was helemaal vergeten dat ze nu ook opeens televisie hebben. Hij mag van Papa opblijven om voor het eerst van z'n leven zo iets bijzonders te zien. Na het eten speelt Oudstebroer met hem. Hij laat Gompeltje paardjerijden door het hele huis en daarna speelt ie 'draaimolentje' met hem door 'm aan z'n armen rond te laten zwieren. Gompeltje kan er geen genoeg van krijgen.
Niemand gaat de deur uit, want iedereen wacht met spanning op de eerste uitzending van de avond: het NTS-Journaal, dat om acht uur gaat beginnen.
Om tien voor acht zit iedereen al klaar voor het mooie houten kastje met een bijna rond beeldscherm. Er is nu nog slechts een klok te zien, die verschrikkelijk langzaam de minuten aftelt. Het lijkt wel alsof deze klok er drie keer zo lang over doet als die slome stationsklok, waar ze ook altijd naar zitten te kijken als ze met de trein naar Opa en Oma gaan.
Jannie heeft koffie en chocolademelk gezet en om het nog feestelijker te maken heeft ze er voor iedereen een stukje zelfgebakken appeltaart bij. Papa, die toch meestal zo rustig is, lijkt nu wel heel zenuwachtig en tegelijkertijd opgewonden. Gompeltje ziet dat Papa een glaasje jenever in z'n koffie gooit. Oudstezus gaat nog snel even naar de WC om te plassen. "Zeg tegen ze dat ze niet beginnen voordat ik terug ben!", roept ze giechelig. 'Ik zal ze meteen even bellen.", zegt Grotezus.
Oudstezus is maar net op tijd terug, want daar is de omroepster Anja Hoen, die vertelt wat er vanavond allemaal te zien zal zijn. Het zal beginnen met het Journaal en eventjes later klinkt er een enorme gong door de woonkamer. Iedereen is daarna doodstil. Gompeltje ziet dat Papa gelukkig kijkt. Jannie zit naast hem en slaat een arm om Papa heen.

Het nieuws begint met een lange reportage over de overval op het benzinestation, dat zo vlak bij de familie Gompel in de buurt staat. De boeven hebben zich vannacht na een schietgevecht in de bossen aan de politie overgegeven. Een van de overvallers is licht gewond geraakt door een politiekogel en kon na een korte behandeling in het ziekenhuis meteen achter de tralies gezet worden.
Daarna neemt het Journaal ook nog even een kijkje bij de pomphouder om te vragen hoe het nu met hem gaat. De man vertelt dat ie ontzettend geschrokken is en dat ie zich nog steeds niet kan voorstellen hoe zoiets in ons vredige landje heeft kunnen gebeuren. Een stem van iemand, die we niet zien, vertelt dat de pomphouder nu maatregelen heeft genomen om zichzelf en zijn benzinestation beter te beschermen: hij heeft een waakhond genomen en daarna krijgen we die hond ook te zien, maar niet van dichtbij. Misschien was de cameraman wel een beetje bang voor het gespierde dier. Gompeltje, die zich tegen Jannie aangevlijd heeft springt onmiddellijk overeind. "Sandro!, het is Sandro!!!", schreeuwt ie. Iedereen moet lachen om Gompeltje, want niemand wil hem geloven, maar hij gaat recht voor het televisietoestel staan. De cameraman heeft toch een opname van dichtbij gemaakt van de hond en nu ziet iedereen dat het echt Sandro is. Gompeltje pakt de televisie vast en kust het beeldscherm alsof hij z'n geliefde hond echt kan aanraken. "Hij leeft nog!", schreeuwt Gompeltje blij. "We moeten bij hem gaan kijken!"

28

Die avond werd het laat bij de familie Gompel. Er kwam nog een programma met zangers en zangeressen, maar daar weet Gompeltje allemaal niks meer van. Hij was heel opgewonden omdat ie Sandro weer terug gezien had, maar daarna werd ie opeens heel moe. Hij wilde nog wel naar de televisie kijken, maar het was zo'n drukke dag geweest dat ie z'n oogjes niet meer open kon houden. En zo was ie langzaam tegen Jannie aan in slaap gesukkeld. Hij had niet eens gemerkt dat ze hem met kleren en al in bed gestopt heeft.

Het is zondagochtend en als Gompeltje wakker wordt hoort ie in de verte de kerkklok luiden. Grotebroer ligt niet meer naast hem en Gompeltje bedenkt dat iedereen naar de kerk is. Maar als hij door het dakraampje kijkt ziet ie Oudstezus en Grotebroer in de tuin de konijnen voeren. Hij doet het raampje open en schreeuwt: "ik wil ook meedoen!" Gelukkig heeft ie z'n kleren nog aan en zo snel als ie kan holt ie de trap af.
Op de eerste verdieping houdt Jannie hem tegen. Ze komt net in haar prachtige nachtjapon uit Papa en Mama's slaapkamer. "Ho eens even, waar ga jij naar toe?", vraagt Jannie terwijl ze streng probeert te doen. "Ik moet Hipje en Wipje helpen eten geven!", roept Gompeltje ongeduldig. "Nou vooruit dan maar," lacht Jannie, "maar doe je wel je jas aan en je klompen, want het is koud buiten." Gompeltje rent al weer de volgende trap af. Buiten vindt ie onder de boom nog een paar appeltjes. "Dit vinden ze lekker!", roept ie vrolijk.
Grotebroer en Oudstezus hebben de konijntjes uit de ren gehaald. Hipje en Wipje knabbelen lekker aan een paar blaadjes sla. Oudstezus heeft een mesje en snijdt de appeltjes in kleine stukjes. Ze legt ze op Gompeltjes hand. Je ziet de konijntjes ruiken en dan hippen ze naar Gompeltje om uit z'n hand te eten. Dat kriebelt flink en hij krijgt bijna de slappe lach.
Als de beestjes uitgegeten zijn springen ze heel grappig door de tuin. Ze spelen ook met elkaar, net als jonge poesjes. Krabbeltje komt nu ook naar buiten en ze blaast even heel hard tegen Hipje en Wipje, maar die schrikken daar helemaal niet van. Ze springen in de zandbak en beginnen een holletje te graven.
Krabbeltje legt zich er maar bij neer dat de konijntjes niet bang voor haar zijn en ze gaat in het gras liggen rollen alsof er niks aan de hand is. Hipje en Wipje lijken dat leuk te vinden en willen met Krabbeltje spelen. Krabbeltje is wel vijf keer zo groot als de twee jonge konijntjes, maar dat maakt ze niks uit. Ze springen gewoon tegen Krabbeltje op en even lijkt het alsof de poes boos wordt, maar dan geeft ze zich gewonnen. Met z'n drieën rollen en springen ze nu door het gras. Opeens weet Krabbeltje weer dat ze de grootste en de sterkste is. Ze gromt en jaagt de konijntjes achterna de tuin in. Gompeltje staat er ademloos naar te kijken. Het blijft spelen, want Krabbeltje valt de konijntjes niet aan en voor je het weet rollen ze weer met z'n allen over elkaar heen.
"Gaan ze niet weglopen?", vraagt Gompeltje. "Nee hoor...", zegt Oudstezus, "ze weten nu al waar hun eten staat en daarom blijven ze gewoon hier." Gompeltje staat hier even over na te denken. "Waarom moeten ze dan in een hok?", vraagt ie dan. Nu moet Oudstezus eventjes heel hard nadenken. "In hun hok zijn ze veilig...", zegt ze dan, "want er kunnen roofdieren uit het bos komen zoals een vos, of grote vogels uit de lucht, die gek op konijntjes zijn."
Niemand heeft gemerkt dat buurman Stronck bij het hek is komen staan en het gesprek afgeluisterd heeft. "Of mensen...", zegt meneer Stronck, "want die zijn dol op konijnenvlees." Oudstezus kijkt hem boos aan: "Meneer Stronck, wilt u dat jochie niet zo plagen." Maar Stronck gaat gewoon door: "ik denk dat we maar bij jullie komen eten met kerstmis.", en daarna moet ie vreselijk lachen om z'n eigen grap. Oudstezus draait zich gewoon om. Ze heeft geen zin meer om met die man verder te praten. Gompeltje trekt een lange neus naar meneer Stronck en draait zich ook om. "Maar ze kunnen toch een holletje in de tuin graven...", zegt ie, "dan zijn ze wel veilig." Oudstezus knikt: "Dat klopt, maar als je weet hoeveel konijntjes met een hol toch gepakt worden door roofdieren, dan ben je blij dat Hipje en Wipje een eigen hok hebben." Grotebroer is het er mee eens: "Als wij erbij zijn mogen ze net zo lang in de tuin lopen als ze maar willen, maar anders is het veel te gevaarlijk voor ze."

De vriend van Oudstezus komt aan na zijn reis vanuit de andere stad. Oudstezus vliegt op hem af en omhelst hem stevig. Dan horen ze Jannie het badkamerraam opendoen. Ze heeft een handdoek om zich heengeslagen en roept: "Gompeltje kom je, je moet hoognodig in bad!" Daar is Gompeltje wel voor te porren. "Bofkont!", zegt Grotebroer een beetje jaloers.
Maar Gompeltje heeft pech, want Jannie is al in bad geweest. "Het water is nog schoon genoeg…", zegt ze, "ik zal er een beetje warm bijdoen." Gompeltje laat zich maar al te graag door Jannie uitkleden. Jannie gaat ervoor op haar hurken zitten en de badhanddoek glijdt van haar af. "Oeps…", lacht ze, "striptease". Gompeltje voelt weer die zelfde kriebels als bij het doktertje spelen met Elzelien. Hij raakt helemaal betoverd door die prachtige borsten van Jannie, maar hij wil daar niks van laten merken. "Wat is dat, stripties?", vraagt ie. Mama zou vast en zeker geen antwoord gegeven hebben. Ze zou gezegd hebben dat hij daar nog een beetje te klein voor is. Maar Gompeltje weet dat ie van Jannie wel een eerlijk antwoord krijgt.

Jannie moet er wel even over nadenken. Ze heeft Gompeltje inmiddels helemaal uitgekleed en staat weer op. Nu pas ziet Gompeltje wat een prachtig krullend haar ze aan de onderkant van haar buik heeft. Dat was hem die keer dat ie samen met Jannie in bad ging niet eens opgevallen. "Striptease…", zegt Jannie, "dat is als mooie vrouwen zich op een podium uitkleden en dan mogen de mannen in de zaal toekijken." Gompeltje kijkt haar vragend aan. "Wat is dat, een podium?" Jannie moet weer even nadenken. "Dat is net zoiets als in de bioscoop…", zegt ze dan, "alleen is er dan geen filmdoek waar de mensen naar kijken, maar een vloer waar artiesten op spelen." Gompeltje krijgt lol in het vragen stellen, want zo kan ie nog langer naar Jannie kijken. "Wat zijn dat, artiesten?" Jannie moet lachen. "Zo…, is het vragenuurtje begonnen?", maar Gompeltje krijgt weer een echt antwoord. "Artiesten zijn mensen, die voor geld op het podium gaan staan en dan heel bijzondere dingen aan de mensen in de zaal laten zien. Dingen, die ze heel goed kunnen zoals dansen, zingen, goochelen, toneelspelen, of striptease." Gompeltje snapt het bijna. "Maar waarom kleden die mooie vrouwen zich dan uit op het podium?" Jannie moet alweer lachen. "Omdat die mannen in de zaal dat leuk vinden..." Ze pakt Gompeltje op en houdt hem in de lucht. "en waarom ze dat zo leuk vinden hoef ik jou niet uit te leggen, kleine snoeper!" Langzaam laat ze hem in het bad zakken.
Gompeltje voelt zich een beetje betrapt. Hij dacht dat Jannie het niet door had dat hij graag naar haar blootje kijkt. Maar ja, Jannie heeft bijna alles door. Gompeltje weet zeker dat Jannie het snapte dat hij met Elzelien doktertje gespeeld had.
Opeens durft ie niet zo goed meer naar Jannie te kijken en hij tuurt maar wat in het water. "Je mag gerust kijken hoor…", stelt Jannie hem gerust, ik vind het ook leuk om naar jou in je nakie te kijken en dat is helemaal niet erg." Ze begint hem te wassen en Gompeltje vindt dat heerlijk. Jannie heeft zulke zachte handen en ze ruikt zo lekker. Hij durft nu ook gewoon weer naar haar te kijken en ziet haar borsten heen en weer bewegen terwijl ze met de zeep over zijn rug gaat. Dan pakt ze de shampoo en smeert z'n haar in. Dat is het allerlekkerste, als ze met haar vingers door zijn krulletjes wrijft. Gompeltje droomt even weg en hij ziet een hele bioscoop vol met mannen, die naar Jannie kijken, die op het podium staat met alleen een badhanddoek om.

"Waar zit je aan te denken lieverd?", vraagt Jannie. Met de douchekop spoelt ze de shampoo weer uit z'n haar. Gompeltje is meteen weer wakker uit z'n droombeeld en kijkt Jannie weer vragend aan. "Gaan die mannen dan ook met die mooie striptiesvrouwen samen in bad?" Jannie proest het uit. "Ja lieverd, soms gebeurt dat wel, maar daar moeten ze dan wel flink voor betalen." Nu kijkt Gompeltje heel wijs. "Ik heb lekker geen centjes en ik hoef ook niks te betalen." Jannie tilt hem uit bad. "Ja meneertje, jij bent een geluksvogel!" Ze begint hem af te drogen en Gompeltje wil er nog meer van weten: "Heb jij wel eens stripties gedaan?", vraagt ie. "Nee hoor…", lacht Jannie, "ik ben geen artiest." Gompeltje vraagt door terwijl Jannie hem schone kleren aantrekt: "Mag stripties wel van de kerk, vindt dominee Smalle dat niet zonde?" Jannie knijpt hem zachtjes in z'n neus. "Wat ben je toch een wijsneusje…", lacht ze, "de kerk vindt het vast heel zondig, maar de kerk heeft niet altijd gelijk." Gompeltje knikt. "Dat zegt Papa ook." Jannie kijkt hem nu heel vriendelijk aan. "Je vader is een wijze man, lieverd."

Als Gompeltje weer beneden is lijkt het alsof iedereen er vandoor is. Hij wil het liefst zo snel mogelijk Sandro weer zien, maar dan moet er natuurlijk wel iemand met hem meegaan. Jannie is begonnen met alvast de groenten te snijden voor het eten, dus die heeft het te druk.
Op zijn werkkamer vindt Gompeltje Papa, die zit te schrijven. Hij knuft zich even tegen z'n vader aan. "Wat ben je aan het doen?", vraagt ie. "Ik moet brieven schrijven voor een nieuwe baan op een andere school…", zegt Papa, "ik wil niet meer terug naar m'n oude werk, maar ik moet natuurlijk wel centjes verdienen voor ons allemaal." Gompeltje snapt het, maar hij wil ook zo graag naar Sandro. "Je moet het vandaag echt even aan iemand anders vragen, Droppie, want alle brieven moeten voor vijf uur nog in de brievenbus." Gompeltje begint te zeuren: "Maar als niemand nou met me mee wil?" Papa aait hem. "Dan gaan we er morgen samen naartoe, dat beloof ik je."

Gompeltje loopt naar de kamer van Oudstezus. Hij hoort gegiechel en als hij de deur opendoet ziet ie dat Oudstezus met haar vriend zit te knuffelen. Ze stoppen daar meteen mee als ze zien dat Gompeltje in de kamer staat. Oudstezus trekt wat aan haar kleren. "Je mag best kloppen hoor…", zegt Oudstezus een beetje boos, maar haar vriend moet juist ontzettend lachen. "Ik vind het niet erg dat jullie knuffelen…", en dan probeert ie wijs te kijken, "en dat mag ook best bloot als de kerk het maar niet ziet." Oudstezus en haar vriend kijken hem stomverbaasd aan. "Jullie moeten stripties doen en dan samen in bad gaan." Gompeltje doet de deur weer dicht. Hij weet zeker dat ie deze twee niet meekrijgt naar de benzinepomp.

Grotebroer is weg. Dat hoort Gompeltje van Jannie. Grotebroer is met zijn grote vrienden aan het spelen. Het maakt ook niet uit, want Grotebroer is wel heel stoer, maar Papa zou het vast niet goed vinden als hij Gompeltje achter op de fiets naar de benzinepomp zou meenemen.
Gompeltje loopt de trap op naar de zolder. Als hij boven is hoort hij Grotezus al door de deur van haar kamertje. Hij hoort haar allemaal woordjes zeggen, die hij niet begrijpt. Het lijkt wel of ze zit te bidden. Nu klopt hij wel aan en Grotezus stopt met woordjes opzeggen. "Kom binnen lieve tuinman.", zegt ze. "Wat ben je nu weer aan het leren?", Vraagt Gompeltje. "Ik moet de namen van alle botjes, die jij in je lijf hebt uit m'n hoofd leren…", zegt ze, "want anders mag ik straks niet in het ziekenhuis werken." Gompeltje snapt het even niet. "Waarom moet je mijn botjes leren…?", vraagt ie zich af, "moet ik dan naar het ziekenhuis?" Grotezus moet lachen: "Nee Gompeltje, jij hoeft niet naar het ziekenhuis. Iedereen heeft dezelfde botjes en die hebben allemaal een rare naam, die heel moeilijk te onthouden is."
Gompeltje knikt hoewel hij het nog niet helemaal snapt. Maar hij begrijpt wel dat Grotezus het vreselijk druk heeft. "Waarom kom je eigenlijk langs…, vraagt Grotezus, "of is het zomaar omdat je je een beetje verveelt?" Gompeltje kijkt haar aan. "Ik wil Sandro zo graag weer zien en nu weet ik waar die is." Grotezus kijkt hem lief aan. Ze is zelf dol op dieren en heeft Sandro als puppy in huis gehaald bij de familie Gompel. Gompeltje weet dat ze er ook heel veel verdriet over gehad heeft dat Sandro weg moest.

"Lieverd, ik mis Sandro ook heel erg en ik weet zeker dat we hem binnenkort weer gaan zien, maar ik heb nu zoveel huiswerk dat ik echt niet met je mee kan gaan." Gompeltje weet dat dit waar is, want Grotezus is heel vaak hard bezig met haar huiswerk. Ook als hij 's avonds in bed ligt kan ie vlak voor dat ie in slaap valt Grotezus nog al die namen horen opdreunen. Meestal valt ie daar juist nog sneller door in slaap.

"Kom eventjes bij me zitten…", zegt Grotezus, "ik wil je toch wat vragen." Gompeltje gaat maar al te graag bij haar op schoot zitten.
"Vind je het niet vervelend dat Mama voor een flinke poos weg is?" Gompeltje had deze vraag niet verwacht. Hij weet hier echt niet meteen een antwoord op. Hij houdt heel veel van Mama, maar het is ook zo dat hij sinds Mama weg is nog nooit zoveel plezier gehad heeft. Hij weet ook dat Papa nu veel vrolijker is terwijl ie op zondag nog zulke moeilijke brieven moet schrijven. Grotezus ziet dat haar vraag Gompeltje verwart. "Je kunt het heel goed met Jannie vinden, hè…", zegt ze dan zachtjes, "dat is ook een vreselijk lieve tante, maar over een aantal maanden zal Mama weer terugkomen, hoop ik, en dan zal Jannie weer naar huis gaan." Gompeltje schiet overeind op Grotezus' schoot. "Nee! Jannie mag nooit meer weggaan!", en hij krijgt de tranen in z'n ogen. Grotezus pakt hem stevig beet. "Jannie zal dan ook niet echt weggaan, want ze houdt van jou dus ze zal er altijd voor je zijn. Maar je moet wel weten dat Jannie straks ook weer met haar eigen leven door wil gaan." Gompeltje heeft hier natuurlijk al heel vaak aan gedacht, maar hij wil gewoon niet dat Jannie weg gaat, en dan zegt ie het tegen Grotezus: "Papa moet met Jannie trouwen!" Grotezus glimlacht. "En Mama dan?" Gompeltje hoeft hier niet lang over na te denken: "Dan gaat Mama bij Opa en Oma wonen." Grotezus knuffelt hem nog maar eens. "Je hebt er al over nagedacht, hè." Gompeltje knikt. "Ik moet weer verder met m'n huiswerk…", zegt ze dan, "want anders ben ik vanavond laat nog bezig." Gompeltje knikt weer en laat zich van haar schoot afglijden.

Nu is er nog maar een over die met Gompeltje mee kan gaan en dat is Oudstebroer. Maar ja, Oudstebroer is altijd aan het knutselen met elektrische dingen, weet Gompeltje. Die zal vast geen zin hebben om met hem mee te gaan. Hij probeert het toch. Oudstebroer zit zoals bijna altijd aan z'n werktafel. Hij is druk bezig met schroevendraaiers, tangetjes en z'n soldeerbout. Gompeltje herkent meteen de lucht van het solderen. Hij houdt van die geur. "Moet jij geen huiswerk maken?", vraagt Gompeltje. "Dat heb ik vanochtend al gedaan toen jij nog lag te slapen…", zegt Oudstebroer, "nu we niet meer naar de kerk hoeven scheelt me dat een paar uur." Gompeltje denkt even na terwijl Oudstebroer gewoon doorgaat met solderen. "Wil jij dan ook niet naar de kerk?", vraagt ie. "Het kan me niet zoveel schelen…", zegt Oudstebroer, "het gaat iedere keer over hetzelfde: als je goed leeft mag je later naar de hemel en als je een zondaar bent moet je naar de hel, maar omdat alle mensen zondaars zijn is Jezus voor ons aan het kruis gestorven, waardoor al onze zonden weer vergeven zijn. Kortom, iedereen mag naar de hemel."
Gompeltje kijkt z'n broer verbaasd aan. "Is dat echt waar?" Oudstebroer stopt even met solderen. "Of het echt waar is dat weet ik ook niet, maar zo staat het wel in de Bijbel. En de Kerk vindt dat de Bijbel de waarheid vertelt over God. God is eigenlijk veel aardiger dan Sinterklaas, want die neemt je in de zak mee naar Spanje en dan krijg je er ook nog van Zwarte Piet een pak slaag bij als je stout geweest bent." Dat klopt, en Gompeltje is best heel bang voor Zwarte Piet. "Maar waarom heeft Papa dan zo vaak ruzie met dominee Smalle?", vraagt ie. "Dat komt omdat dominee Smalle vindt dat alleen mensen van onze kerk later naar de hemel mogen, maar daar denkt Papa heel anders over." Gompeltje knikt. "Maar waarom ging Papa dan eerst wel naar de kerk?" Nu gaat Oudstebroer er echt voor zitten. Hij streelt Gompeltje over z'n bolletje. "Omdat Papa op een school lesgaf, die bij de kerk hoorde, en dat hij bang was z'n baan te verliezen als ie niet naar de kerk ging, maar ja, nu werkt ie toch niet meer op die school." Gompeltje denkt dat ie het snapt. "En Mama dan?", vraagt ie. "Dat is nu juist het probleem…", zegt Oudstebroer, "Mama gelooft dat dominee Smalle gelijk heeft en daarom hebben ze ook zo vaak ruzie." Gompeltje kijkt z'n broer nu wijs aan: "Maar ook omdat Mama een andere vriend heeft…", zegt ie dan, "daarom hebben ze ook zo vaak ruzie." Oudstebroer lacht nu op de manier waarop hij en Papa dat alleen maar kunnen. Hij lacht door z'n neus en dat klinkt een beetje als een knorrend varken. "Zo zeg, jij weet ook alles, geloof ik. Dan zal ik het je maar vertellen. Die vriend van Mama vindt ook dat dominee Smalle gelijk heeft en daar kunnen ze samen zo goed over praten. Maar nu is Mama in de war geraakt door al die ruzies en omdat ze van Papa en ons houdt maar die vriend ook zo'n leuke man vindt."
Gompeltje knikt maar. Hij vindt het allemaal wel een beetje ingewikkeld, maar hij is trots dat Oudstebroer dit zomaar aan hem vertelt. Dan moet ie opeens weer aan Sandro denken. "Wil jij met me mee gaan naar de benzinepomp waar Sandro nu woont?" Oudstebroer glimlacht. "Natuurlijk wil ik dat. Jij weet het echt zeker hè, dat het Sandro is?" Gompeltje knikt heel zelfverzekerd. "Maar vandaag zal dat niet lukken…", zegt Oudstebroer, "want het is zondag en dan is de benzinepomp dicht."
Gompeltje kijkt heel teleurgesteld en Oudstebroer ziet het. "Weet je wat…", zegt ie, "als jij me nu nog even helpt met solderen, gaan we straks een stukje fietsen en dan zien we wel waar het leuk is." Gompeltje begint alweer te stralen.

Het solderen duurt niet lang meer. Gompeltje mag draadjes vasthouden, die Oudstebroer aan elkaar soldeert. Ondertussen vertelt Oudstebroer dat ie een radio aan het bouwen is, waarmee je zenders uit de hele wereld kunt ontvangen. Als die klaar is moet Oudstebroer nog een antenne op het dakkapelletje bouwen en dan kun de Russische, de Japanse, de Amerikaanse of waar dan ook maar vandaan de radio horen.

Een half uurtje later zit Gompeltje achterop bij Oudstebroer op de fiets. Gompeltje houdt z'n broer stevig vast en hij vindt dat fijn. Oudstebroer voelt net zo als Papa, net zo rustig, warm en zo wijs, terwijl hij pas vijftien is. Het is echt herfst geworden. De bladeren aan de bomen zijn rood en bruin. Het weer is opgeknapt, de zon begint te schijnen en ze ruiken de lekkere herfstgeuren.
Ze fietsen een heel eind de heuvel op. "Word je niet moe?", roept Gompeltje van achteren. Hij weet dat Papa ook wel eens moe wordt met Gompeltje achterop, maar Papa is natuurlijk veel ouder dan Oudstebroer, en daarom wordt ie ook veel sneller moe. "Nee hoor…!", roept ie terug, "en wacht maar eens wat er gebeurt als we weer teruggaan."

Boven op de heuvel staat een sprookjeshuisje met allemaal tafeltjes en stoelen in de tuin. Grotebroer moet nu toch wel een beetje uithijgen, maar hij heeft het gehaald. Hij tilt Gompeltje van de fiets en dan wijst hij naar het dal aan de andere kant van de heuvel. "Daar wonen Christelijke mensen, die nog veel strenger zijn dan dominee Smalle…", zegt ie, "ze lopen altijd in zwarte kleren en ze weten zeker dat wij niet in de hemel komen omdat we zo zondig zijn." Gompeltje hoort het aan, maar hij heeft vandaag genoeg gehoord over de kerk om het allemaal nog te willen snappen. Maar hij vindt het heel fijn dat Oudstebroer hem zomaar allerlei bijzondere dingen vertelt. "Kijk…", zegt Oudstebroer, "daar loopt een stel herten." Gompeltje ziet ze nog niet en Oudstebroer wijst verder. "Daar, zie je die boerderij met dat rooie dak, daarnaast zie je een klein meertje, daar gaan ze drinken." Nu ziet Gompeltje het wel. Het is prachtig. Dan horen ze de kerkklok luiden voor de tweede zondagsdienst om vijf uur. "Weet je welke psalm ze straks in die kerk gaan zingen?", zegt Oudstebroer. Gompeltje zou het echt niet weten. En dan begint Oudstebroer zachtjes te zingen:

"'t Hijgend hert der jacht ontkomen…
schreeuwt niet sterker om 't genot…
van de frisse waterstromen…
dan mijn hart verlangt naar God."

"Weet je nou wat dat betekent…", gaat Oudstebroer verder, "die mensen zingen dan dat ze het liefst zo snel mogelijk dood willen gaan om bij God te zijn." Gompeltje gelooft het nu allemaal wel. Hij vindt het gewoon fijn om hier samen met zijn broer naar de herten te kijken. "Ik vind jou lief.", zegt ie dan.

Oudstebroer trakteert hem nog op een ijsje bij het sprookjeshuisje. Gompeltje is al weer behoorlijk moe na al die vragen, die hij vandaag gesteld heeft en waarop ie eerlijk antwoord gekregen heeft. Met z'n tweeën eten ze zwijgend hun ijsje op. Gompeltje is een beetje verbaasd en ook trots dat Oudstebroer nu opeens zoveel tijd voor hem heeft. Hij voelt zich ontzettend gelukkig.

Dan komt Oudstebroer met z'n verrassing: ze stappen weer op de fiets en dan legt hij Gompeltje uit dat hij niet meer hoeft te trappen. Ze rijden vanzelf de heuvel af, hij hoeft alleen maar zo nu en dan te remmen. Soms gaan ze heel hard en dan giert Gompeltje het uit. Soms moeten ze even weer een stukje heuvel op, maar de fiets heeft precies genoeg vaart om dat te halen. Boven op zo'n heuveltje staan ze bijna stil, maar dan zeilen ze weer naar beneden. Dit is nog veel leuker dan de glijbaan in de speeltuin. Op de kermis is Gompeltje nog nooit geweest. Grotebroer heeft hem er al wel veel over verteld. Maar dat kan nooit zo spannend zijn als deze fietsafdaling. Gompeltje krijgt weer van die kriebels in z'n buik.

29

Als ze thuiskomen zien Gompeltje en Oudstebroer de auto van de vriend van Grotezus op het pad staan. Die komt dus lekker mee eten. Gompeltje vindt dat altijd gezellig want Grotezus' vriend vertelt vaak over de avonturen, die hij beleefd heeft, en hij wil altijd wel een spelletje met Gompeltje doen.

Maar binnen is het helemaal niet zo gezellig. Ze horen Mama, die in de woonkamer staat te razen en tieren. Ze scheldt iedereen de huid vol. Zo heeft Gompeltje Mama nog nooit meegemaakt. Jannie probeert Mama te kalmeren, maar dat lukt haar voor geen centimeter. Gompeltje moet meteen verschrikkelijk huilen, maar Mama ziet hem niet eens binnenkomen. Vooral Papa krijgt er flink van langs: "Jij hebt me verraden! Jij hebt van ons gezin een stelletje heidenen gemaakt! Jullie gaan niet eens meer naar de kerk! Jij hebt me laten opsluiten in het gekkengesticht! Je dacht zeker dat je dan van me af was, hè, maar zo makkelijk kom je niet van me af! Zie je wel, ik ben toch gewoon weer terug!"
Grotezus, die nooit op haar mondje gevallen is, probeert wat terug te roepen: "Mens, kalmeer nou eerst eens even!" Maar Mama is niet te stoppen: "Hou je mond. Ik wil dat jullie naar me luisteren. Jullie luisteren nooit naar mij! En wat doet dat vervloekte ding daar?" Ze wijst op de nieuwe televisie. "Heb ik daar ooit toestemming voor gegeven?" En zo ratelt ze maar door. Papa blijft er heel rustig onder, maar z'n gezicht is spierwit. Hij zou zomaar ineens kunnen ontploffen. Oudstezus wil hem meenemen naar buiten, maar dat wil Papa niet.

Oudstebroer neemt Gompeltje wel mee naar de tuin. Hij kan niet meer stoppen met huilen en Oudstebroer sluit hem stevig in z'n armen. Meneer en mevrouw Stronck staan in hun tuin mee te luisteren. De buren aan de andere kant staan voor het raam. Dan horen ze Papa schreeuwen. Er breekt serviesgoed. Mama gilt en Papa schreeuwt nog harder. Gompeltje steekt z'n vingers in z'n oren. Oudstebroer tilt hem op en draagt hem verder de tuin in. Hipje en Wipje zitten heel stil bij elkaar in het hok en Krabbeltje is in een boom geklommen.

De herrie gaat onverminderd door en dan komt de vriend van Grotezus het huis uitgerend. Hij weet niet hoe snel hij in z'n auto moet stappen. Gompeltje denkt even dat ie 'm smeert, maar hij rijdt z'n auto alleen maar van het pad af. En dan zien ze waarom: een politieauto en een ziekenwagen komen heel hard met zwaailichten het erf opgereden. Twee agenten en twee ziekenbroeders stormen het huis binnen. Het lawaai klinkt nu nog harder. Oudstebroer draagt Gompeltje verder het bos in. Opeens horen ze niks meer, het is opeens helemaal stil.

"Laten we maar een stukje in het bos gaan wandelen…", zegt Oudstebroer op zijn rustige toon, "ze gaan Mama weer terugbrengen naar het ziekenhuis en dat wil ik zelf niet eens zien." Gompeltje wil dat ook niet meemaken. Hij wordt weer een beetje rustiger en dan ontdekt ie pas dat ie in z'n broek gepiest heeft. Oudstebroers kleren zitten ook onder de pies. "Het geeft niks hoor…", zegt Oudstebroer lief, "die kleren zijn morgen weer schoon."

Ze lopen nog een stukje verder tot het fietspaadje dat door het bos loopt en dan gaan ze allebei op een boomstronk zitten wachten. Een lage herfstzon straalt door de roodbruine bladeren. Ze horen de vogeltjes kwetteren, die straks gaan slapen als de zon ondergaat. Eekhoorntjes springen van tak naar tak. Houtduiven koeren en heel in de verte horen ze een Koekoek. Gompeltje merkt dat z'n hart nog steeds veel sneller klopt dan normaal, maar gelukkig begint ie zich steeds rustiger te voelen. Ze zeggen niks tegen elkaar. Ze luisteren stil naar de bosgeluiden.
Maar dan horen ze "tingelingeling!". Grotebroer komt eraan gefietst en hij ziet z'n twee broers zo zitten. Dat heeft ie nog niet meegemaakt. "Gompeltje, je hebt in je broek gepiest, is er iets gebeurd?" Hij stapt van zijn fiets. "Kom er maar even bijzitten…", zegt Oudstebroer, "er is zeker wat gebeurd."
Hij vertelt Grotebroer wat er aan de hand is en dat het nu gelukkig bijna voorbij is. Terwijl Oudstebroer er over praat lopen er tranen over z'n wangen. Gompeltje ziet het en nu moet ie ook weer een beet je huilen. Grotebroer moet opeens vreselijk hard huilen.
Er komt een mevrouw langsgefietst en die ziet de drie broers daar zo zitten. "Hé jongens, wat is er aan de hand?", vraagt ze lief en ze blijft met haar fiets staan. Oudstebroer kijkt haar aan met z'n natte ogen: "Onze moeder is niet in orde en ze moet naar het ziekenhuis." De mevrouw snapt nu waarom de jongens verdriet hebben. "Nou, in het ziekenhuis wordt ze vast weer beter…", zegt ze, "willen jullie een dropje van me?"
Ze maakt haar tas open en geeft ze alledrie twee lekkere dropjes. Dan horen ze in de verte de deuren van de ziekenauto dichtschuiven. "Daar gaat ze.", zegt Oudstebroer. "Wie gaat er nu voor jullie zorgen?", vraagt de mevrouw. "Dat doet Jannie.", zegt Gompeltje alweer een beetje vrolijk. "Dat is mooi, jullie moeten je moeder maar heel vaak gaan opzoeken in het ziekenhuis…", zegt de mevrouw, "dan wordt ze vast nog veel sneller beter." En dan fietst ze maar weer verder.

"Laten we maar naar huis gaan.", stelt Oudstebroer voor. Langzaam slenteren ze zwijgend door de kleine bospaadjes weer terug. Ze weten nog niet wat voor stemming ze aan zullen treffen, maar het zal wel niet zo gezellig zijn heeft Oudstebroer al gezegd. Gompeltje bedenkt dat ze vanavond wel niet naar de televisie zullen kijken en dat Papa hem vast niet verder gaat vertellen over Hipje en Wipje.

Als ze weer thuis zijn wil Gompeltje het liefst meteen naar Papa toe. Ze lopen door de keuken naar binnen. Jannie probeert het aangebrande eten nog een beetje te redden, maar het stinkt enorm. In de woonkamer ruimt Grotezus samen met haar vriend de scherven van het serviesgoed op, en dat zijn er heel veel. Er ligt ook nog een gebroken lijstje met de bruidsfoto van Papa en Mama tussen. Een vaas met bloemen ligt op de vloer en het tapijt is flink nat geworden. "Papa is boven.", zegt Grotezus tegen Gompeltje. Oudstebroer en Grotebroer gaan maar een beetje meehelpen met opruimen.
Gompeltje loopt de trap op. Boven in zijn werkkamer zit Papa met Oudstezus en haar vriend. De jeneverfles staat op tafel. "Je kunt er echt niks aan doen hoor Papa…", hoort Gompeltje Oudstezus zeggen, "je bent echt de liefste man die ik ken." Ze schenkt Papa nog een borreltje bij. Gompeltje kruipt bij z'n vader op schoot. "Lief jochie van me.", zegt Papa. Hij streelt z'n jongste zoontje en dan voelt Gompeltje dat Papa weer van die schokjes maakt met z'n borst. Die schokjes worden steeds heviger en dan moet Papa verschrikkelijk huilen. Hij maakt geluiden als een wolf. Gompeltje is diep onder de indruk en begint zelf natuurlijk ook weer te huilen. Oudstezus streelt hen allebei. "'t Is goed hoor om te huilen.", zegt ze lief. Haar vriend schenkt zichzelf ook nog maar een jenevertje in.

Het eten is toch echt mislukt en de vriend van Grotezus is met zijn auto twee grote pannen Chinees gaan halen in het centrum van het stadje. En dan zitten ze toch met z'n allen fijn aan tafel. Hoe gek het ook lijkt, ze voelen zich allemaal nog dichter bij elkaar. Er wordt niet zoveel gezegd, maar Gompeltje krijgt een heel erg warm gevoel van binnen. Hij houdt van zijn broers en zusters en natuurlijk Jannie, en ook van de vrienden van zijn twee zussen en vooral houdt ie van Papa. En hij weet als vanzelf dat Papa het nu het moeilijkst heeft van allemaal.
Als iedereen genoeg Nasi Goreng, Bami, Sateetjes en wat er allemaal nog meer bij was gegeten heeft gaat Papa praten. Hij begint met de drie broers te vertellen hoe het zo gekomen is dat Mama zomaar opeens weer thuis was: "Mama is weggelopen uit het ziekenhuis vlak bij Opa en Oma en daarna heeft ze de trein genomen hier naartoe. Opeens stond hier een taxi op het pad en daar stapte Mama uit. Ze was helemaal in de war, zoals jullie wel gemerkt zullen hebben…", hij kijkt Oudstebroer en Gompeltje aan: "en toen kwamen jullie binnen." Gompeltje knikt en pakt nog een laatste Sateetje. "De rest hebben jullie allemaal meegemaakt, dus daar hoef ik niet veel over te vertellen…"

Papa kijkt iedereen nu even aan en neemt een slokje bier. "behalve dat het jullie wel duidelijk moge zijn dat Mama en ik een groot probleem hebben samen…", Papa neemt nog een slokje bier, "en dat ik hoop dat jullie Mama en mij de tijd zullen geven om daar weer uit te komen…" Iedereen is doodstil en Papa praat met zijn zachte maar zelfverzekerde stem weer door: "Maar het kan ook zo zijn dat het niet gaat lukken… ik wil niet meer naar de kerk en dat zal hier in de buurt niet goed vallen, maar dat besluit heb ik genomen… jullie mogen allemaal zelf beslissen of je nog wel of niet naar de kerk gaat, daar laat ik jullie helemaal vrij in." Iedereen knikt en luistert aandachtig naar wat Papa nog meer vertellen gaat. "De afgelopen week was een heel bijzondere week…", gaat Papa verder, "er is nogal het een en ander gebeurd: Mama is opgenomen in de psychiatrische kliniek, ik ben geschorst op school omdat ik niet meer naar de kerk wil, ik heb tegen Mama's wil televisie in huis gehaald omdat ik vind dat jullie allemaal moeten weten wat er in de wereld gebeurt, want jullie lezen veel te weinig de krant…" Gompeltje springt op: "Gisteren hebben we Sandro op de televisie gezien!" Papa kijkt hem lief aan: "zo zie je maar, de wereld is ook heel dichtbij." Hij kijkt het hele gezin rond. "Wil er nog iemand iets drinken.. ga je gang." Er wordt nog een flesje wijn opengetrokken, er komen biertjes op tafel en frisdrank. Gompeltje vindt het heel bijzonder, want zo lijkt het wel een feestje.

Dan gaat Papa vertellen wat ie echt nog meer wil zeggen: "Wat er aan het einde van de middag is gebeurd is me niet in m'n kouwe kleren gaan zitten. Ik was bezig brieven te schrijven voor een nieuwe baan in het onderwijs totdat Mama ons verraste met haar onaangekondigde bezoek. Je zult begrijpen dat ik daarvan ontzettend geschrokken ben, net als jullie allemaal… het heeft me heel veel pijn gedaan dat Mama mij van alles de schuld geeft. Maar voor mij is het duidelijk dat jullie allemaal kunnen kiezen voor Mama, of voor mij en wat mij betreft het liefst voor ons allebei." En dan gebeurt er echt iets bijzonders: iedereen begint te klappen voor Papa en Gompeltje, die het allemaal niet zo goed meer kan volgen, maar wel weet dat Papa vol liefde zit te praten, klapt stoer mee. Papa gaat rustig weer verder: "Hoe akelig deze gebeurtenis vanmiddag ook was, het heeft ons ook iets duidelijk gemaakt. Mama geeft vooral mij, maar ook iedereen nu de schuld van het feit dat ze zelf niet gelukkig is. Maar daar kunnen we zelfs met z'n allen niets aan veranderen. Mama is nu opgenomen in een kliniek hier in de buurt, maar daar mag ze zeker opnieuw de eerste twee weken geen bezoek ontvangen. Jullie mogen haar natuurlijk wel schrijven.
Papa schenkt nog een biertje in. "In ieder geval heeft, wat er vanmiddag gebeurd is, mij duidelijk gemaakt dat Mama echt hulp en verpleging nodig heeft… en dat soort dingen horen bij het leven. Ik hoop echt dat het goed met Mama zal aflopen, maar denk ook aan de mogelijkheid dat ze niet meer beter zal worden."

Die avond vertelt Papa toch weer verder over Hipje en Wipje. Uiteraard is Jannie er ook weer bij want ze is net zo benieuwd als Gompeltje hoe het afloopt met de avonturen van Hipje en Wipje, heeft ze gezegd.
Maar eerst wil Papa nog iets tegen Gompeltje zeggen. "Je hebt wel heel veel meegemaakt de afgelopen week, Droppie… en ik zal je eerlijk zeggen dat ik er trots op ben hoe goed je het volgehouden hebt. Straks zul je Mama zeker gaan missen en als het zover is, zeg het dan tegen mij, want dan kunnen we er een beetje over praten. Vind je dat goed?" Gompeltje knikt en Papa streelt hem even door z'n krulletjes. "Mooi…". zegt ie, "weet je nog wat Hipje en Wipje allemaal meegemaakt hebben?" Gompeltje weet het nog precies: "Hipje en Wipje hebben op een boomstammetje gevaren en nu zijn in ze Frankrijk bij de druiven." "Heel goed!", zegt Papa, dan zal ik maar weer gauw verder vertellen."

De volgende morgen werden ze vroeg wakker. Nog wat slaperig vroeg Wipje zich af waar ze was. "O ja, we zijn in het druivenstruikenbos in Frank Rijk. Dat is waar ook." dacht ze. Hipje kroop al naar buiten om te kijken wat voor weer het was. Het was prachtig maar wel heel warm. Gelukkig was het in de schaduw onder de druivenbladeren wat koeler. Met zijn scherpe tandjes knaagde Hipje een paar blaadjes los en daarna twee trosjes druiven, die laag bij de grond hingen. Hij legde de druiven op de blaadjes en toen riep hij Wipje:

-"Wipje, het ontbijt is klaar!"

-"Oh wat romantisch," zei Wipje, die meteen naar buiten gekomen was, "heb je van de blaadjes een bordje gemaakt? Nou dit wordt de eerste keer dat ik ook m'n bord ga opeten bij het ontbijt."

En samen begonnen ze te smullen. Ze hoefden er niks bij te drinken, want in de druiven zat zoveel sap, dat ze eten en drinken tegelijk hadden.

-"Wat gaan we nou doen vandaag?" vroeg Wipje, terwijl ze op een paar druivenpitjes zat te kouwen.

-"We moeten weer terug naar huis," zei Hipje, "want papa en mama zullen wel heel ongerust zijn."

-"Maar hoe komen we daar?" vroeg Wipje. En tsjaa, dat wist Hipje eigenlijk ook niet.

-"Weet je, we gaan straks gewoon op pad, en als we iemand tegenkomen, dan vragen we de weg naar het Appelbomenbos." zei Hipje, en hij trok er een gezicht bij alsof ie er heel hard over nagedacht had.

Wipje vond het een goed idee en na het ontbijt gingen ze samen op weg. Ze liepen maar en ze liepen maar, net zo lang tot ze uit het Druivenstruikenbos waren, en toen liepen ze nog verder. 't Was maar goed dat ze nog wat druiven meegenomen hadden, want ze wisten echt niet waar ze die avond terecht zouden komen.

Ze waren nu in een berglandschap, waar geen druiven meer groeiden, en ze moesten echt stevig klimmen. Overal waren kleine beekjes en er groeiden heel vreemde planten. Maar daar durfden ze niet van te eten, want misschien waren die wèl giftig. Gelukkig kwamen ze ook bosbessenstruiken tegen, en die kenden ze natuurlijk wel. Dat werd een heerlijk en vertrouwd etentje onderweg.

Ineens zagen ze in de verte een schaapherder met z'n hond. De herder had Hipje en Wipje nog niet gezien, maar de hond wel. Hij begon tegen zijn baas te janken, want hij wilde achter ze aan.

-"Kom snel!" riep Hipje naar Wipje, die nog van de bosbessen zat te smullen, "laten we ons gauw achter die grote steen verstoppen!"

Zo snel als ze maar konden, en konijntjes kunnen heel hard lopen, vluchtten ze naar de grote steen. Eigenlijk was het een rotsblok, maar die had je niet in het Appelbomenbos, dus ze hadden nog nooit van rotsblokken gehoord. Maar nu zaten ze erachter verstopt. Ze probeerden zo snel mogelijk een holletje te graven.

De hond bleef maar janken tegen de herder en hij stak z'n neus in de lucht om te laten zien dat hij wat rook. Eindelijk begreep zijn baas wat er aan de hand was en hij stuurde zijn trouwe helper op pad.

Hipje en Wipje waren al bijna klaar met hun holletje, en als ze daar eenmaal ingekropen waren, dan zouden ze veilig zijn. Maar daar was de hond al.

"Gaan we morgen bij Sandro kijken?", vraagt Gompeltje. "Dat is goed…", zegt Papa, "maar laten we dat dan doen als Grotebroer thuis is van school, want hij wil ook graag mee." Gompeltje vindt het prima, 't is nog leuker als Grotebroer ook meegaat. "Nu vertel ik weer verder hoor.", zegt Papa.

-"Ha...Ha...Hallo meneer hond," zei Hipje met zijn dapperste stem, "hoe is het hier in Frank Rijk?"

Gompeltje met hond

-"WRRRAFFF..., Altijd weer die brutale konijnen!" zei de hond, "Die denken maar dat ze overal hun gang kunnen gaan..." en hij ging er als een soldaat bij op wacht staan. "Dat hol is van mij, dat heb ik gisteren zelf gegraven en daar heb ik een been in verstopt."

-"Oh, neemt u ons niet kwalijk," zei Wipje, terwijl ze met haar wimpers knipperde, "we zijn op vakantie in Frank Rijk, en we dachten dat we hier misschien zouden kunnen slapen. Maar als dit hol van u is, gaan we meteen weer weg."

-"WRRR...,Jullie zijn helemaal niet in Frankrijk," gromde het hondje, "Je bent in Duitsland, en hier gelden heel andere regels! Wij zouden zo'n hol ook veel beter graven, veel groter en veel steviger!"

-"Oh, dus u heeft dit hol toch niet zelf gegraven," zei Wipje, terwijl haar hartje in haar keel bonsde. "Dat dacht ik al, want zo'n stoere hond als u..."

-"WRRROEF..., Natuurlijk niet, dat zie je toch zo!" De hond merkte niet eens dat Wipje wel snapte, dat hij daarnet gelogen had over het hol. "Maak dat je wegkomt! Mijn gewaardeerde baas, de heer SchƤfer, komt er zo aan, en als die jullie ziet, dan ben je er geweest! Want hij is dol op konijnenvlees. Dan ben je het Haasje, ha, ha, ha! Dan zijn jullie geen konijnen meer!" En hij lachte met zijn bek wijd open.

-"Dank u wel, meneer Hond," zei Wipje, "Dank u heel beleefd en het spijt ons dat we zo brutaal geweest zijn."

En weg waren ze al, en dat was maar net op tijd. Want de schaapherder kwam hijgend en puffend met zijn geweer de berg opgelopen. Zijn hond bleef stokstijf in zijn soldatenhouding staan, en de herder schreeuwde tegen hem:

-"Zitten hier konijnen, of heb je ze laten ontsnappen, stomme hond?"

De hond begon nu met zijn voorpoten in het hol te graven en hij gromde daar flink bij. Zo leek het net alsof Hipje en Wipje er in zaten, en de herder richtte zijn geweer op de opening van het hol omdat hij dacht dat er zo wel konijntjes uit zouden komen. Maar dat gebeurde natuurlijk niet. Ondertussen konden Hipje en Wipje zorgen dat ze een heel eind uit de buurt kwamen, veel te ver voor de herder. Die hond was toch aardiger voor hen geweest dan ze eerst dachten.

-"Dat heb je knap gedaan, Wipje!" riep Hipje terwijl ze nog steeds zo hard mogelijk holden om weg te komen, "Nu heb jij ons gered!"

Wipje zei niets terug. Ze was veel te moe om nog iets te zeggen, maar ze voelde zich heel trots. Een poosje later bleven ze even bij een paar struiken staan om uit te hijgen, en toen Wipje weer wat op adem gekomen was, knipperde ze weer net zo met haar grote wimpers en zei ze met haar liefste stemmetje: "Dank u wel, meneer Konijn, dank u heel beleefd!" En toen moesten ze allebei weer ontzettend lachen.

"En nu gaat dit grote konijntje slapen.", zegt Papa. Gompeltje moet giechelen en hij kruipt snel helemaal weg onder de dekens. "Hipje zit al in z'n holletje!", roept ie. "Waar dan?", roept Papa en hij steekt z'n arm onder de dekens. Gompeltje giert het uit van het lachen. Papa krijgt Gompeltjes arm te pakken en trekt hem weer onder de dekens vandaan. "Kijk…!", roept ie, "daar hebben we ons konijntje!" Gompeltje krijgt helemaal de slappe lach. Papa tilt hem uit bed en geeft hem aan Jannie. "Welterusten Droppie.", zegt ie. Jannie knuffelt hem nog even en dan stopt ze hem in bed. "Welterusten Kleine Snoeper!", en ze geeft hem nog een kus. "Welteknusten!", zegt Gompeltje en dan lopen ze de trap af en gaat het licht uit.

30

Het is maandagmiddag en het regent, maar dat kan Gompeltje niks schelen. Hij kan bijna niet wachten tot Grotebroer terug is van school. Papa zit boven op z'n kamer nog steeds brieven te schrijven. Papa heeft beloofd dat ze als het blijft regenen toch naar Sandro zullen gaan. Maar dat weet Grotebroer nog niet. Gompeltje is wel een beetje bang dat Grotebroer niet mee zal willen als het zulk vies weer is.
Gompeltje speelt met Krabbeltje, die al helemaal geen zin heeft om naar buiten te gaan met dit weer. Krabbeltje ligt op z'n rug en Gompeltje rolt een tennisbal over het buikje van de poes. Krabbeltje probeert de bal steeds te pakken, maar dan trekt Gompeltje de bal snel weer omhoog. Krabbeltje springt naar de bal en Gompeltje gooit 'm door de kamer en Krabbeltje sprint er achteraan.
Het gaat steeds harder regenen, zo hard dat Gompeltje het bijna niet leuk meer vindt om naar Sandro te gaan. Het gaat nu ook nog onweren. Daar komt Grotebroer aangefietst. Hij is zeik- en zeiknat. Papa komt de trap af en loopt de kamer binnen met wel vijf brieven in z'n hand. "Gompeltje…", zegt ie, "ik geloof dat we nu toch echt een probleem hebben met het weer." Gompeltje knikt, hij ziet het zelf ook niet meer zitten. Grotebroer komt ook binnen. "Zelfs m'n onderbroek is nat…", zegt ie, "ik ga echt niet meer fietsen hoor." En hij loopt naar boven om zich af te drogen en te verkleden. "Neem eerst even een hete douche, dan word je niet ziek!", roept Papa hem nog na.
"Ga je me dan verder vertellen over Hipje en Wipje?", vraagt Gompeltje zo lief mogelijk. "vooruit dan maar, Droppie…", Papa moet glimlachen, "maar eerst moet ik zorgen dat ik deze brieven droog in de bus krijg."

Er rijdt opeens een auto het pad op. Gompeltje ziet meteen dat het die dure auto van Elzelientjes vader is. Elzelien zit op de achterbank en meneer van der Ven stapt met een grote zwarte paraplu uit en doet de deur open voor zijn dochtertje. Hij laat haar als een prinsesje uitstappen met die grote paraplu. Ze wandelen naar de voordeur. Papa is er al naartoe gelopen en doet snel de deur open. "Jullie mogen ook achterom komen hoor…", zegt Papa, "de voordeur is alleen maar voor de dominee en de belasting." Gompeltje staat er inmiddels ook bij en Elzelien geeft hem een knipoog. Gompeltje probeert terug te knipogen, maar dat lukt hem niet zo goed. Elzelien moet om hem lachen. Meneer van der Ven geeft Papa een hand. "Elzelien wil graag een paar uurtjes bij Gompeltje komen spelen…", zegt ie, "vindt u dat goed…?", en dan kijkt ie ernstig naar Gompeltje, "en vind jij dat wel leuk?" Gompeltje knikt. Papa vraagt of ze niet even binnen willen komen om iets te drinken. Meneer van der Ven vindt dat een uitstekend idee. Jannie komt er nu ook bij en meneer van der Ven groet haar uiterst charmant. Jannie pakt zijn jas aan en hangt 'm op de kapstok. Gompeltje wordt weer een beetje jaloers, maar hij weet ook dat Jannie Papa heel lief vindt. Anders waren ze vast niet bij elkaar in bed gekropen.
"Ik hoop maar dat het uitkomt…", zegt meneer van der Ven, "want anders zijn we zo weer weg." Elzelien geeft Gompeltje een lieve por. "Misschien mag ik wel bij jullie blijven eten.", fluistert ze in z'n oor. Grotebroer komt weer droog de kamer binnen en Papa stelt zijn op één na jongste zoon voor. Papa vertelt het verhaal over Sandro en dat het weer te slecht is om naar hem toe te fietsen.
Meneer van der Ven weet natuurlijk ook van die beroving bij de benzinepomp. Hij weet er heel veel van, want hij is gevraagd om die twee boeven voor de Rechtbank te verdedigen als advocaat. Hij kijkt even naar zijn dochtertje: "Elzelientje, vind je het leuk om naar de hond van Gompeltje te gaan kijken, Gompeltje mist hem zo." Elzelien knikt. "Nou, dan gaan we toch met z'n allen met mijn auto naar Vijfkerken.", zegt meneer van der Ven enthousiast. Op dat moment klinkt er een enorme donderslag. Papa kijkt bezorgd. Meneer van der Ven ziet het en stelt hem gerust: "Dat is geen probleem hoor, in een auto ben je veilig."

Vijf minuten later zitten ze met z'n allen in de auto. Alleen Jannie is thuisgebleven om het eten voor te bereiden. Gompeltje vindt dat wel best. Heel geruisloos brengt de auto van meneer van der Ven hen naar Vijfkerken. Daarna gaan ze richting Hoenderdorp en het duurt niet lang meer of ze zien de benzinepomp. "Het komt goed uit…", zegt meneer van der Ven opgewekt, "ik moet toch bijna tanken." Hij zet z'n auto dan ook bij de pomp neer. Gompeltje en Grotebroer kijken nieuwsgierig alle kanten op om Sandro te zien. De meneer van de pomp loopt naar de auto. Het is echt die meneer die op de televisie was. Meneer van der Ven geeft hem de sleuteltjes en zegt: "Volgooien alstublieft." En dan stappen ze allemaal uit.
Papa gaat praten met de meneer van de benzinepomp. Hij vertelt over Sandro en hoe ze hem op de televisie hebben herkend. Gompeltje en Grotebroer gaan er bijstaan als twee stoere jongens. De meneer van de benzinepomp zegt dat Sandro in het huisje is waar hij zelf altijd zit als er geen klanten zijn voor benzine. Gompeltje wil er al naar toe hollen, maar de meneer roept hem streng terug. "Pas op…!", roept ie, "die hond is levensgevaarlijk!" Grotebroer kijkt hem aan: "Dat zullen we nog wel eens zien." Hij neemt Gompeltje bij de hand en rustig lopen ze naar het huisje. De meneer van de benzinepomp kijkt verbaasd toe en vervolgens kijkt hij Papa vragend aan. Of Papa dat zomaar goed vindt. Papa vindt het prima, maar hij loopt wel achter de jongens aan. Grotebroer en Gompeltje lopen zomaar het huisje binnen en daar ligt echt hun eigen Sandro. De hond schiet overeind en begint de beide broertjes heel enthousiast te likken. "Nu worden we toch nog nat.", lacht Grotebroer. Hij tilt Gompeltje zomaar op Sandro's rug en die lieve gevaarlijke hond laat het gewoon toe. Gompeltje mag zelfs 'paardje rijden' in het kleine huisje op Sandro's rug. Het wordt een feest van herkenning. Sandro jankt van blijdschap. Elzelien is met haar vader nu ook binnengekomen en ze staan vol bewondering te kijken hoeveel liefde tussen mens en dier hier uitgewisseld wordt. Nu is Papa aan de beurt. Sandro springt tegen hem op. Als ie op z'n achterpoten staat is Sandro bijna net zo groot als Papa.
"Ik kan zien dat jullie mekaar nogal gemist hebben.", zegt de meneer van de benzinepomp. "'t Is een lieve hond hoor, maar je moet geen ruzie met 'm maken." Meneer van der Ven is benieuwd: "Bent u al een beetje van de schrik bekomen?", vraagt ie. "Ach meneer, je moet weer door met je werk hè, 't is m'n brood, en met die hond erbij gaat het wel. 't Is eigenlijk wel gezellig ook zo met z'n tweeën." Gompeltje hoort dat die meneer 'die hond' zegt, net als Mama. "Hij heet Sandro!", roept ie een beetje verontwaardigd. "t Is goed dat je 't zegt, jongen, ik had hem al een nieuwe naam gegeven, Tarzan, maar dan zal ik 'm vanaf nu Sandro noemen." Elzelien kijkt trots naar Gompeltje, die Sandro gewoon bij z'n kop beetpakt, en de levensgevaarlijke Koningspoedel vindt het allemaal best. Zelf durft ze nog niet te dichtbij te komen.
"Ik heb in alle kranten op de voorpagina gestaan…", zegt de meneer, "uit het hele land kwamen verslaggevers en fotografen en de radio is langs geweest, maar die televisie dat vond ik maar niks." Papa is verbaasd: "Hoezo vond u dat maar niets?" De meneer bromt een beetje en pakt een krant waar hij op de voorpagina staat. "Kijk, deze mensen hebben echt een goed verhaal geschreven… maar die mensen van de televisie, ze komen langs en vinden dat zij de belangrijkste zijn, en dan mag je je verhaal vertellen, maar dan vinden ze het niet goed. Ik moest het drie keer opnieuw vertellen voor die camera. De op één na laatste keer vonden ze het wel goed, maar toen was de film er halverwege uitgelopen. Daarna mocht het nog een keer. En als je dan ziet, ik heb zelf geen televisie dus ik ben bij m'n buurman wezen kijken, als je dan ziet wat er van overgebleven is, een heel kort stukje. Ze hebben mijn vrouw ook nog gefilmd, maar die zat er helemaal niet in.. Nee, geef mij de krant of de radio maar." Papa knikt. "En toen ze klaar waren met filmen gingen ze ook meteen weer weg. Zo doe je dat toch niet?" Papa knikt weer. "Ik denk dat we maar weer eens op huis aan moeten…", zegt ie dan, "want anders komen we te laat voor het eten." Grotebroer en Gompeltje willen natuurlijk nog veel langer blijven om met Sandro te spelen. De meneer snapt het wel en zegt iets heel aardigs: "Jullie mogen altijd langskomen hoor, als je Sandro weer wilt zien." De twee broertjes staan te juichen. Elzelien wil Sandro toch wel even aaien. "Voorzichtig hoor.", zegt meneer van der Ven. "Kom maar…", zegt Grotebroer, "als wij bij hem zijn doet ie niks." Heel voorzichtig komt Elzelien dichterbij en dan aait ze Sandro. Ze krijgt meteen een lik op haar hand en ze moet giechelen. "Hij vindt je lief.", zegt Grotebroer. "En ik ook.", denkt Gompeltje.

Elzelien mag blijven eten en Gompeltje is maar wat trots dat hij zo'n mooi vriendinnetje heeft. Elzelien is zo'n groot gezin helemaal niet gewend. Ze eet bijna altijd alleen met haar vader en het dienstmeisje. Ze kijkt haar ogen uit naar die grote broers en zussen. En wat wordt er veel gelachen.
Het verhaal aan tafel gaat natuurlijk voortdurend over Sandro. Grotezus wil hem morgen meteen gaan opzoeken en Gompeltje wil natuurlijk dolgraag met haar mee.
Niemand praat meer over wat er gisteren gebeurd is met Mama. Ze hebben het zo fijn met elkaar en met Jannie erbij, dat het lijkt alsof ze Mama nu al weer vergeten zijn. Maar dan stelt Elzelien opeens een vraag als het bij uitzondering even stil is: "Ligt jullie mama nog in het ziekenhuis?" Daarna blijft het even stil en Papa verslikt zich bijna. Hij moet in ieder geval flink hoesten. Oudstezus geeft antwoord. "Ja, Mama ligt nog steeds in het ziekenhuis, maar nu wel hier in de buurt." Elzelien gaat door met vragen: "Maar waarom ligt ze dan in het ziekenhuis?" Nu moet Oudstezus wel weer antwoord geven: "Omdat ze heel veel verdriet heeft en nu een beetje in de war is…", zegt Oudstezus, "maar dat mag je niet doorvertellen, hoor." Elzelien knikt: "Mijn moeder was ook in de war, en toen is ze verdronken." Het is nu natuurlijk niet zo gezellig meer aan tafel. "Maar het is beter zo, heeft Papa gezegd… Mama is gewoon weer een nieuw leven begonnen en dan is ze kleiner als ik." Papa kijkt haar lief aan: "Jij hebt een bijzondere en goeie vader.", zegt ie dan. Elzelien knikt.

Gompeltje heeft expres veel te veel sla opgeschept en iedereen ziet dat natuurlijk. "Gompeltje, ga je dat nog allemaal opeten?", vraagt Jannie lachend. "Hmmm".", doet Gompeltje. Maar Jannie heeft natuurlijk al lang door dat de sla voor de konijnen is. "Waarom eet je het dan niet op?", vraagt Grotezus. "Ik heb opeens geen honger meer.", zegt Gompeltje. "Dan moet het maar naar de konijnen!", lacht Jannie. "Ik wilde het echt opeten hoor…!", roept Gompeltje en dan moet iedereen om hem lachen. Gompeltje wordt boos omdat ie vindt dat ze hem uitlachen en hij moet er bijna van huilen, maar Elzelien kietelt hem en dan moet ie vanzelf ontzettend lachen. "Nou, volgens mij moeten jullie later met elkaar gaan trouwen.", zegt Papa. Gompeltje giert het uit van het lachen.

Een poosje later voeren Elzelien en Gompeltje de konijntjes sla door het gaas van het hok. Ze moeten lachen om hoe gretig de konijntjes met hun bekjes de sla uit hun handen trekken. Het groen vliegt naar binnen en de konijntjes maken zulke grappige geluidjes als ze eten en ze bewegen zo leuk met hun neusgaten. Als de beestjes uitgegeten zijn gaan ze nog even in het hok om ze te aaien. Dan merkt Gompeltje dat Elzelien hem ook streelt over z'n rug. Dat vindt ie fijn en hij wil dat het niet ophoudt. "Zullen we vragen of ik vannacht hier bij jou mag slapen?". Vraagt Elzelien dan. Gompeltje zou niets liever willen: "Ja, laten we dat doen."
Papa en Jannie vinden het goed. Het kan ook gemakkelijk omdat Oudstezus vanavond naar haar vriend in de andere stad gaat. Ze kunnen dus samen in het bed van Oudstezus slapen. Maar meneer van der Ven moet het ook nog goedvinden. Papa gaat hem bellen en Elzelien en Gompeltje staan om hem heen te drentelen. Papa legt het voor aan meneer van der Ven en zegt dat hij het goed vindt. Meneer van der Ven wil Elzelien spreken. Gompeltje kan horen wat hij zegt: "Lieverd, ik vind het uitstekend, maar je moet morgen om negen uur wel op school zijn, en Gompeltje hoeft dat niet." Elzelien weet dat ze alles gedaan kan krijgen van haar vader: "Dan moet je morgenochtend even bellen naar school dat ik ziek ben." Meneer van der Ven moet lachen. "Ik mag toch niet jokken!" Maar hij geeft zich al gewonnen: Elzelien mag bij Gompeltje blijven slapen.

Een poosje later zitten ze samen in het mooie bed van Oudstezus. Meneer van de Ven heeft nog slaapspulletjes voor Elzelien langs gebracht. Ze heeft een prachtig nachtponnetje aan. Papa vindt het zo leuk dat ie een foto van ze maakt. Daarna maakt hij er ook nog een met Jannie erbij.
Papa gaat weer vertellen over Hipje en Wipje, maar Elzelien kent het verhaal natuurlijk nog niet. Gompeltje mag dan ook eerst vertellen wat Hipje en Wipje allemaal al meegemaakt hebben. Dat doet ie best goed, vindt Papa, die hem zo nu en dan een beetje helpt.

Papa vertelt weer verder:

Het begon al weer een beetje donker te worden en Hipje en Wipje moesten nog een veilig plekje vinden om de nacht door te brengen. Heel in de verte zagen ze prachtige gekleurde lichtjes branden. Laten we daar naartoe gaan zei Hipje. En weg waren ze al. Maar al gauw kwamen ze bij een drukke auto snelweg. Die moesten ze wel oversteken om bij die mooie lichtjes te komen. Oeioejoei… wat reden er veel auto's op die snelweg en wat gingen ze hard. Soms leek het wel of de ene auto de andere achterna zat. Dan reed die ene auto vlak achter de andere en blinkte die met z'n koplampen. Er kwamen ook heel veel grote vrachtauto's voorbij en die toeterden vaak en heel hard.

"Hier durf ik nooit overheen…", zei Wipje. "dat is veel te gevaarlijk." Hipje snapte dat ook wel en hij wist eventjes niet hoe ze nu verder moesten. "Was Woutertje er maar…", zei die, "die kon ons vast wel naar de overkant brengen." Maar ja, Woutertje zat natuurlijk nog in het Appeltjesbomenbos. "Laten we nog maar een stukje langs deze weg lopen…", zei Wipje, "misschien kunnen we ergens anders wel oversteken."

Zo gingen ze maar weer verder tot er opeens iets heel bijzonders gebeurde. Twee auto's botsten op elkaar en heel veel auto's, die er achteraan kwamen, knalden er bovenop. Wat een herrie gaf dat, maar daarna stond het verkeer wel stil. Mensen stapten uit hun auto en gingen ruzie met elkaar maken. Hipje en Wipje zagen het allemaal gebeuren. Aan de andere kant van de snelweg stonden de auto's nu ook stil omdat die mensen wilden kijken naar de enorme ravage. "Nu kunnen we oversteken.", zei Hipje en dat had Wipje natuurlijk al lang begrepen. Zigzaggend holden ze tussen de wrakstukken door tot ze bij de middenberm kwamen. Aan de andere kant stonden de auto's nog steeds stil, dus het was niet moeilijk om daar ook langs te komen. "Kuck mal, zwei Kannienchen, super!" hoorden ze een jongetje roepen. Een man riep nog iets over Weinachten, maar Hipje en Wipje waren al veilig aan de overkant.

"Wat is dat 'Wij nachten?", vraagt Gompeltje. Dat betekent dat jullie zo gaan slapen, Droppie…", lacht Papa, "nee hoor, ik maak maar een grapje, Weinachten is Duits voor Kerstmis en dan worden er altijd heel veel konijntjes opgegeten, maar dat gaan wij niet doen hoor." Gompeltje knikt tevreden.TC \l 1 ""Wat is dat 'Wij nachten?", vraagt Gompeltje. Dat betekent dat jij zo gaat slapen, DroppieĀ¼", lacht Papa, "nee hoor, ik maak maar een grapje, Weinachten is Duits voor Kerstmis en dan worden er altijd heel veel konijntjes opgegeten, maar dat gaan wij niet doen hoor." Gompeltje knikt tevreden."

Hel leek wel of de lichtjes nu opeens een stuk dichterbij waren. 'Dat halen we vanavond nog gemakkelijk.", zei Wipje. Ze maakte een koprolletje van plezier en daarna holden ze samen het open veld in. Ze keken nog een keer achterom, want ze hoorden een heleboel sirenes. Al weer ver achter hen zagen ze de snelweg nog waar auto's van de politie, de brandweer en ziekenauto's met grote blauwe zwaailichten aangereden kwamen. Nu zagen ze ook pas dat een paar auto's in de brand gevlogen waren. Ze vonden het een spannend gezicht maar ook wel een beetje eng. "Gelukkig hoeven we er nu niet meer tussendoor.", zei Hipje.

Na een half uurtje waren ze al in het gebied van de mooie lichtjes. Het lag aan het water en die lichtjes bleken aan heel grote schepen en hijskranen vast te zitten. Hipje en Wipje keken hun ogen uit, want zoiets hadden ze natuurlijk nog nooit gezien. Een aantal hijskranen was hard aan het werk om grote kisten in de schepen te laden. Andere kranen haalden juist weer kisten uit een schip. Die kisten zetten ze dan op de kade, waar vorkheftruckjes ze weer oppakten en naar vrachtauto's brachten. Het gaf een kabaal van jewelste, maar Hipje en Wipje vonden het wel een mooi geluid. Op straat stonden ook grote vrouwen met vuurrode lippen en heel weinig kleren aan. Er liepen ook mannen in allerlei vreemde talen te zingen op straat en soms maakten die een praatje met een van die vrouwen.

Gompeltje met vrouw

"Waarom hadden die mevrouwen zo weinig kleren aan?", vraagt Elzelien, "was het daar nog zo warm 's avonds?" Jannie kijkt even een andere kant op en Papa moet alweer lachen: "Nee hoor, het was zelfs een beetje koud, maar die vrouwen deden dat expres omdat mannen dan sneller een praatje met ze maakten en dat wilden ze juist zo graag." Gompeltje vindt dit een beetje een raar antwoord, maar hij bedenkt dat als Papa het zegt het wel waar moet zijn.

Hipje en Wipje hadden inmiddels flinke honger gekregen en ze gingen snel op zoek om iets te eten te vinden. Dat viel even niet mee, maar na een poosje kwamen ze bij een restaurant waar achter de keuken een bak met afval stond. Een meneer met een wit schort om en grote muts op z'n hoofd gooide daar net een emmer met groene blaadjes in leeg. Hipje en Wipje wachtten even tot die meneer weer naar binnen was gelopen, maar daarna sprongen ze op de afvalbak af. Er zaten blaadjes sla en andijvie in waar alleen de randjes van bruin geworden waren. In het midden waren ze nog helemaal vers en groen. Hipje en Wipje hadden nog nooit van hun leven sla of andijvie gezien, maar ze hadden zo'n trek gekregen dat ze meteen begonnen te eten. Mmm… wat smaakte dat lekker!

"Maak je een keertje andijvie stamppot met rookworst?", vraagt Gompeltje aan Jannie. "Dat is goed hoor lieverd.", zegt Jannie. Papa trekt een verlekkerd gezicht: "Hmmm… daar heb ik ook zin in."

Het duurde niet lang of ze kregen bezoek van een grote bruine rat, die ook wel zo'n groen blaadje lustte. Hipje en Wipje waren helemaal niet bang voor een rat, want in het Appeltjesbomenbos woonden er genoeg. Wat konden die ratten goed zwemmen. Ze gingen zomaar tegen de stroom van de beek in en daar werden ze niet eens moe van.

"Zo konijntjes…", zei de rat, "mag ik er ook even bij? Er is genoeg voor iedereen." En toen zaten ze met z'n drieën lekker te knabbelen. Hipje en Wipje aten hun buikjes helemaal vol.
"Zoeken jullie nog een plekje om te slapen?", vroeg de rat toen ze allemaal uitgegeten waren. Hipje en Wipje knikten allebei om het hardst. "Kom dan maar met mij mee.", zei de rat. "Woon jij al lang hier?", vroeg Wipje aan de rat terwijl ze met hem meeliepen. "Ik woon overal en nergens…", antwoordde de rat, "ik leef waar het weer goed is en waar je lekker kunt eten." Hipje en Wipje luisterden er vol bewondering naar.

Het duurde niet lang of ze kwamen aan bij een heel groot schip. "Nu moet je goed opletten of niemand ons ziet…", fluisterde de rat, "want als de mensen ons op het schip betrappen willen ze ons dood maken." De rat keek goed om zich heen. "De kust is veilig...", zei die weer heel zachtjes, "kom maar achter me aan." En toen liep de rat razendsnel over een dik touw, waar het schip mee vast zat, naar boven. Daar vandaan heek ie weer naar beneden en hij zag Hipje en Wipje heel bedremmeld nog steeds op de kade staan. "Kom dan!", gebaarde de rat, maar Hipje en Wipje bleven gewoon staan. Toen liet de rat zich weer van het touw af naar beneden glijden. "Wij kunnen niet zo goed klimmen als jij…", zei Hipje, "dat gaat ons nooit lukken." De rat begreep het. "Dan is er maar een oplossing…", sprak ie, "dan moeten jullie over de loopplank naar boven, maar dat is wel veel gevaarlijker, want voor je het weet zien ze je en dan gaan de mensen je met een grote knuppel achterna." Hier werden Hipje en Wipje toch wel een beetje bang van. "We moeten gewoon heel goed opletten…", zei de rat, "ik ga alvast weer naar boven en gaan jullie je maar onder de loopplank verstoppen." Hipje en Wipje knikten en ze hoopten maar dat het goed zou aflopen. "Als op het schip de kust veilig is…", ging de rat verder, "sla ik drie keer met mijn staart op het hout van de loopplank en dan moet je zo snel als je kunt naar boven rennen."

Eventjes later zaten Hipje en Wipje heel stil onder de loopplank te wachten. "Bonkebonke, bonkebonke…", hoorden ze. "Dat is 'm niet hoor.", fluisterde Wipje. Hipje knikte. Er liep een man over de loopplank naar beneden. Gelukkig zag die de twee konijntjes niet. Opeens hoorden ze het teken van de rat: "Tak, tak, tak!" klonk het op het hout. "Nu of nooit.", fluisterde Wipje en ze holden zo hard als ze maar konden de plank op en voor ze het wisten stonden ze boven op het schip. Daar stond de rat op hen te wachten. "Ren snel achter me aan.", zei de rat zachtjes en hij ging er met een noodgang vandoor. Hipje en Wipje konden hem maar nauwelijks bijhouden.

Zo, nu stop ik ermee…", zegt Papa, "nu gaan jullie lekker slapen." Ze krijgen allebei dikke zoenen van Jannie en Papa en dan gaat het licht uit.

Gompeltje en Elzelien zijn natuurlijk nog helemaal niet aan slapen toe. Het is veel te spannend zo samen in één bed. "Jij hebt ook een lieve Papa…", fluistert Elzelien, "en Jannie is ook heel lief." Gompeltje bromt en 'hmmmt' een beetje omdat hij dat ook vindt. Elzeliens vader vindt ie ook heel aardig, maar ja, hij blijft bang dat Jannie die man veel te lief vindt. "Zullen we nog iets stouts doen?", vraagt Elzelien zachtjes. "Ja, laten we nog een keer doktertje spelen.", fluistert Gompeltje terug. "Nee dat kan niet, je hebt hier toch geen verkleedkleren…", zegt Elzelien, "je mag wel even in mijn broekje voelen hoor." Ze schuift de dekens opzij en trekt haar nachtponnetje omhoog. Gompeltje durft niet zo goed, maar Elzelien pakt gewoon zijn arm tot z'n hand op haar buik ligt. "Voel maar.", zegt ze, en ze duwt Gompeltjes hand nog verder naar haar onderbroekje. Gompeltje vindt het nog steeds een beetje eng. Elzelien trekt aan het elastiek van haar broekje en dan stopt ze Gompeltjes hand er in. "Kom maar…". zegt ze en ze streelt Gompeltjes arm, "ga maar naar beneden, het is echt niet eng." En dan doet Gompeltje het echt. Hij voelt zomaar haar spleetje en hij streelt het zachtjes. Dan wil ie z'n hand weer terugtrekken, maar Elzelien houdt dat tegen. "Niet weggaan…", fluistert ze, "je mag er ook best een beetje in knijpen." Ze duwt op haar broekje tegen Gompeltjes hand. Gompeltje knijpt nu een beetje. "Niet loslaten hoor…", zegt Elzelien, "het voelt heel lekker." Gompeltje voelt hoe zacht Elzelien tussen haar benen is en hij krijgt weer allerlei kriebels. "Papa noemt dit mijn voorbibs…", zegt Elzelien, "en dat vind ik stom, het is gewoon mijn kutje." Dat woord kent Gompeltje al lang. Grotebroer heeft 'm daar al vaak over verteld en het kutje ook getekend. "Nu moet je gewoon een beetje heen en weer bewegen…", zegt Elzelien, "dan voelt het nog lekkerder." Gompeltje steekt z'n middelvinger een beetje in het spleetje en met z'n andere vingers drukt ie op Elzeliens 'bovenbibs'. Hij beweegt met z'n hand heen en weer. "Ja, zo gaat het goed…", zegt Elzelien bijna te hard, want niemand mag ze natuurlijk horen, "het voelt heel lekker." Gompeltje vindt het ontzettend spannend wat Elzelien hem met haar kutje laat doen. "Gewoon doorgaan hoor.", fluistert ze dan weer.
Ze kruipt met haar arm onder Gompeltjes Pyjama. Ze kriebelt over z'n borst en dat vindt Gompeltje heel lekker. "Nu mag ik ook in jouw onderbroekje…", zegt ze dan, "eerlijk is eerlijk." Met haar nageltjes kruipt ze flink kriebelend naar beneden over Gompeltjes buik. Ze steekt haar hand in Gompeltjes broekje. Gompeltje stopt met bewegen over haar kutje. "Ga door…", fluistert Elzelien, "ik zal jou ook laten voelen hoe lekker het is." Ze heeft Gompeltjes piemeltje al te pakken en dan voelt ze aan z'n zakje. "Jij hebt al echte balletjes, hè.", zegt ze dan lief. Gompeltje voelt nu overal kriebels, maar vooral in z'n buik. Hij voelt dat ie sneller moet ademhalen. Elzelien knijpt zachtjes in z'n balletjes en Gompeltje krijgt het gevoel dat ie gaat zweven. Ze pakt nu z'n piemeltje vast en knijpt er in. Gompeltje vindt het heerlijk en het lijkt wel alsof alle kriebels als vonken uit z'n lijfje willen spatten. "Als je groter bent wordt ie stijf.", zegt Elzelien. "Dit is al zo lekker…", zegt Gompeltje bijna buiten adem, "ik word gek van de kriebels." Elzelien speelt nu echt met zijn piemeltje, ze gaat maar heen en weer met z'n huid. Zo gaan ze nog een poosje door tot ze allebei zo moe zijn dat ze samen, arm in arm, in slaap vallen.

31

De volgende ochtend vindt Jannie ze zo in bed. Ze hebben nog steeds hun hand in elkaars broekje en ze liggen niet onder de dekens. Gelukkig vindt Jannie dat niet raar. Ze maakt hen allebei wakker met een lieve kus. Gompeltje schrikt even en trekt snel z'n hand terug. Elzelien heeft veel meer moeite met wakker worden en aait nog eens over Gompeltjes piemeltje. Gompeltje vindt dat lekker maar hij schaamt zich omdat Jannie het kan zien. "Jullie zijn voor elkaar geboren!", zegt Jannie dan vrolijk. "Hebben jullie het niet koud gehad vannacht?" Elzelien schudt haar hoofd. Gompeltje wrijft in z'n ogen. "Nee, ik heb heel lekker geslapen."

Natuurlijk mogen ze ook samen in bad, maar dat is lang niet zo spannend als wat ze gisteravond gedaan hebben. Gisteravond in bed, dat was stiekem. Nu in bad, dat lijkt opeens zo gewoon. Jannie komt zo nu en dan kijken of het wel goed gaat. Ze heeft extra veel badschuim in het water gedaan en natuurlijk nodigt dat uit tot een 'sneeuwballen gevecht'. Gompeltje en Elzelien gieren het uit. De halve vloer van de badkamer zit al onder het schuim. En dan vindt Jannie het wel mooi geweest. Ze spoelt de twee kinderen af met de douche en tilt ze uit bad. "Mogen we mekaar afdrogen?", vraagt Elzelien. Dat mag. Jannie pakt een grote handdoek en laat ze dan eventjes alleen.

Elzelien begint met Gompeltje af te drogen. Nu is het weer bijna net zo spannend als gisteravond. Ze droogt Gompeltje aan alle kanten af, behalve z'n kontje en z'n piemeltje. Daar wacht ze mee tot op het laatst. "Dit moet ook droog.", zegt ze dan ondeugend. Heel voorzichtig en langzaam wrijft ze met de handdoek over Gompeltjes kontje en ook in z'n gatje. En dan is z'n piemeltje aan de beurt. Elzelien gaat op haar knieën zitten. Ze vouwt een stukje van de handdoek er omheen en dan droogt ze hem langzaam af. Het lijkt wel alsof ze hem weer streelt. Gompeltje voelt alweer die lekkere kriebels. Opeens trekt ze de handdoek weg. "Klaar!", zegt ze, en dan geeft ze Gompeltje zomaar een kusje op z'n buik.
Nu is Gompeltje aan de beurt en hij doet het precies andersom. Hij begint bij Elzeliens kutje en wrijft er ook heel langzaam overheen. Dan doet ie de rest: eerst haar kontje en dan haar benen en voeten. Hij droogt Elzeliens haar af, haar rug en haar borst, armen en buik.
Het was niet zo slim van Gompeltje om het zo te doen, want nu is Elzelien van onderen weer een beetje nat omdat het water natuurlijk over haar lijfje naar beneden gelopen is. "Nu is m'n kutje weer nat.", zegt Elzelien. Gompeltje ziet het en gaat nu ook op z'n knieën zitten om het karwei af te maken. "Zijn jullie nog niet klaar?", horen ze Jannie roepen. "Bijna!", roept Gompeltje terug, "nog eventjes!" Voor de tweede keer droogt ie Elzeliens kutje af. "Nu moet jij mij ook een kusje geven.", zegt ze. Gompeltje durft het niet. Hij is ook bang dat Jannie opeens zal binnenkomen. Elzelien pakt dan gewoon zijn hoofd beet en duwt het er tegenaan. Gompeltje moet nu wel en hij kust haar spleetje. Elzelien giechelt tevreden.

Jannie heeft eieren geklutst en gebakken voor het ontbijt. Papa heeft lekker uitgeslapen en komt in z'n pyjama mee eten. De anderen zijn natuurlijk allemaal al de deur uit. En zo zitten gezellig met z'n viertjes aan de keukentafel eieren te eten. "Bent u ook ziek, net als ik?", vraagt Elzelien. Haar vader werkt natuurlijk iedere dag. "Nee hoor…", zegt Papa, "ik heb even geen werk." Elzelien zit even na te denken. "Verdient u dan ook geen geld?" Papa kijkt haar aan: "Jawel hoor, ik verdien gewoon m'n geld terwijl ik thuis zit." Elzelien snapt dat niet zo goed. "Hoe kan dat dan?", vraagt ze verbaasd. "Omdat mijn baas, het hoofd van de school waar ik werk, vindt dat ik daar weg moet…", vertelt Papa, "maar ik heb gezegd dat ik best wil blijven, en dan moeten ze me gewoon iedere maand betalen tot ik iets anders gevonden heb." Elzelien knikt alsof ze het snapt. "Maar ik zal wel snel iets anders vinden hoor…", zegt Papa, "want ik heb geen zin om hier iedere dag thuis te zitten niets doen."
Gompeltje wordt opeens wakker, want hij zat een beetje weg te dromen over gisteravond. "Ik vind het leuk als je hier iedere dag bent, Papa." Papa moet glimlachen. "Nou, voorlopig ben ik hier nog wel eventjes iedere dag…", zegt ie, "en ik zal je nog leren tuinieren, maar over een poosje hoop ik toch weer te gaan werken, want anders ga ik me maar vervelen." Gompeltje hoort het aan, maar hij vindt het niet leuk.
Papa vertelt verder: "Als jij straks niet naar school gaat, hoe stom je dat ook vindt, ga je je ook vervelen." Gompeltje zegt even niks terug. Hij moet er over nadenken.
Elzelien heeft nog een vraag: "Is God echt?" Daar hoeft Papa niet zo lang over na te denken: "Ja, God bestaat echt…", zegt ie, "maar dat is niet de god, waarvan de kerk vindt dat ie bij de mensen van de kerk hoort." Papa gaat nu met z'n hoofd op z'n hand zitten. "God zit in ons allen en God is overal…", vertelt Papa verder, "kijk maar naar de vogeltjes, die vanzelf een nestje kunnen bouwen of de konijntjes, die een holletje graven, terwijl ze dat nooit geleerd hebben… God is eigenlijk de natuur van planten, mensen en dieren, van zeeën en rivieren, van regen en wind… de natuur is veel sterker dan de mensen denken." Papa neemt nog een hapje. "Kijk…", zegt ie dan, "dit ei komt uit een kip en de kip komt weer uit een ei, het spek is van het varken, samen zijn ze gebakken in de boter en die komt weer van de koe, en die boterham is gemaakt van graan dat op het land groeit… het komt allemaal van de boerderij… dat is toch een wonder." Elzelien knikt. "Nou, en dat wonder dat is God… zo denk ik er in ieder geval over."
Elzelien stelt nu een moeilijke vraag: "En als je nou heel erg ziek wordt, zo erg dat je naar het ziekenhuis moet, is dat ook God?" Papa moet glimlachen: "Jij bent een slimme meid… het leven is een spel van goed en kwaad… God is het goede, de liefde… het kwaad probeert altijd te vechten met het goede, het kwaad zorgt dat er oorlogen en ziektes komen… in de Bijbel noemen ze het kwaad ook wel de Duivel." Gompeltje kijkt trots naar Papa omdat ie zo goed kan vertellen. "Goed en kwaad zijn overal, ook in jullie en mij… als je lief wilt zijn en bloemetjes voor je Papa gaat plukken dan is het goede stemmetje in jou de baas… als je vervelend bent en je gaat een ander kind op school pesten omdat het rood haar heeft dan is het kwade stemmetje de baas, snap je?" De twee kinderen zitten heel hard na te denken. "Je kunt ook tegen God praten of bidden zoals ze dat ook wel noemen… maar je zult nooit aan God vragen of hij jou heel erg ziek wil maken… als je ziek bent dan vraag je hem juist of hij jou weer beter wil maken."

Jannie ruimt de bordjes op: "Volgens mij zijn jullie hier nog een beetje te jong voor.", zegt ze, maar daar is Papa het niet mee eens: "Je bent nooit ergens te jong voor…", vindt ie, "als je iets nog niet helemaal snapt dan is dat niet erg, dan komt dat later wel."

De rest van de dag spelen Gompeltje en Elzelien in de tuin. Gompeltje heeft zijn overall en klompen aangetrokken. Hipje en Wipje mogen los rondlopen, want Jannie houdt een oogje in het zeil. 't Is best een mooie dag zo laat in de herfst. Ze hebben al 'de prinses en de tuinman' gespeeld. Gompeltje laat trots z'n zandbak zien, maar het zand is veel te nat om er in te spelen. Dan bedenkt ie dat het leuk is om een poosje bij Oma Beer langs te gaan.

Samen lopen ze hand in hand de tuin van Oma Beer in. De achterdeur staat zoals altijd gewoon open. Voor de deur van Oma's prachtige kamer blijven ze eventjes staan en dan klopt Gompeltje. "Wie is daar?", horen ze Oma roepen. "Gompeltje en Elzelien!" en Gompeltje doet de deur al open. "Hee Gompeltje, dat is lang geleden, heb je zomaar een vriendinnetje meegenomen?" Oma Beer zit zoals bijna altijd in haar leunstoel voor het raam met een borduurwerkje. "Ben jij Elzelien?", vraagt ze. "Ja mevrouw.", antwoordt Elzelien beleefd. "Wat een mooie naam heb jij.", vindt Oma. "Willen jullie een glaasje limonade?" De kinderen knikken allebei. Oma Beer trekt aan een koord, dat uit het plafond komt. Ergens anders in het huis horen ze een bel. Tante Nel komt er aan. "Dag Gompeltje, wat ben je lang niet geweest…", zegt ze een beetje verwijtend, "maar dat komt zeker omdat je nu een vriendinnetje hebt." Gompeltje zegt niks terug. "Nel, wil je twee glaasjes limonade maken met wat koekjes erbij.", vraagt Oma aan haar dochter. Tante Nel loopt de kamer al weer uit.
"Vertel eens…", vraagt Oma, "hoe hebben jullie elkaar leren kennen?" Gompeltje vertelt over de bioscoop en hij wil nog veel meer vertellen, maar daar is Tante Nel alweer. Gompeltje hoopt dat ze weer weg zal gaan, maar Tante komt er gewoon bijzitten. "Hoe gaat het met je moeder?", vraagt ze zo lief mogelijk. "Mama is in het ziekenhuis.", antwoordt Gompeltje met tegenzin. "Ik dacht dat ze zondag weer thuis was…", probeert Tante Nel, die altijd alles wil weten, "ik hoorde haar heel hard roepen, was ze weer boos op je Papa?" Gompeltje kijkt haar niet meer aan en staart naar z'n knieën.

Oma Beer heeft er genoeg van: "Nel, het lijkt me beter dat je weer weg gaat, bedankt voor de limonade en de koekjes." Tante Nel vindt dit niet leuk: "Ik was gewoon benieuwd hoe het gaat.", zegt ze een beetje boos. Maar ze gaat wel weg en daarna is het een poosje stil. "Ze is een beetje nieuwsgierig.", zegt Elzelien dan opeens. Oma Beer moet lachen: "Dat heb jij goed gezien, meisje."

Oma Beer vertelt zoals altijd heel graag over het eiland waar ze vroeger woonde en waar haar man, die nu niet meer leeft, dominee was. Haar vader had een boerderij en daar heeft ze haar hele jeugd gewoond. Gompeltje heeft dit verhaal al zeker tien keer gehoord, want Oma vertelt vaak hetzelfde, maar voor Elzelien is het nieuw. Oma vertelt over hoe ze in die tijd nog geen elektriciteit hadden, maar wel olielampjes en een houtkachel. Er was nog geen radio of televisie. Iedere dag werd er heel hard op het land gewerkt en de kinderen moesten ook meehelpen als ze vrij waren van school. De zomer was de mooiste tijd omdat alles dan in bloei stond en het zo lekker lang licht bleef. Dan konden de kinderen 's avonds nog wel buiten spelen. 's Winters was het natuurlijk al heel vroeg donker en dan gingen ze bij de houtkachel en de olielampjes elkaar verhaaltjes vertellen of nog een spelletje spelen voordat ze naar bed moesten. Oma Beer was het oudste kind van het gezin en toen ze zeventien was is haar vader heel ziek geworden en na een paar maanden was haar vader dood. Oma krijgt, zoals altijd als ze dit vertelt, een paar traantjes.
Haar moeder moest daarna de boerderij verkopen en Oma ging werken bij een ander gezin. De oudste zoon van dat gezin was al achttien en die ging studeren om dominee te worden. Met die jongen was ze later getrouwd en dat maakte haar heel gelukkig. Ze kreeg twee dochters, waarvan Nel de oudste was. Toen Nel ook zeventien was overleed haar man, de dominee, heel plotseling. Daar zat ze dan met twee dochters van zeventien en vijftien. Oma krijgt nu weer natte ogen. Toen wilde ze weg van het eiland omdat ze na de dood van haar man altijd in het zwart zou moeten lopen. Dat moest nu eenmaal van de kerk. Gelukkig was er veel geld. Haar moeder gaf Oma haar deel van het geld van de verkochte boerderij en van de levensverzekering kreeg ze iedere maand geld uitbetaald. Daarmee kon ze dit prachtige huis kopen aan het bos.

"En nu gaan we een spelletje doen!", zegt Oma Beer. Ze schiet uit haar stoel en pakt het spelletjeskistje. "Kunnen jullie al domino spelen?", vraagt ze. Gompeltje vindt dat stom, want hij heeft al zo vaak domino gespeeld met Oma Beer, maar Elzelien kent het spelletje nog niet. Ze gaan aan tafel zitten en Oma legt het Elzelien uit. Oma Beer speelt leuk want ze laat de kinderen niet winnen door een zogenaamde domme fout te maken. Oma wint zelf vier keer, Gompeltje twee en Elzelien één keer. "Zo leren jullie echt goed spelen.", zegt Oma tevreden als ze er mee stoppen.

Het is al bijna donker en door het raam zien ze dat de mooie auto van Elzeliens vader al weer op het pad staat. "Nu moeten we weer gaan", zegt Gompeltje, en Oma Beer vindt ook dat het hoog tijd geworden is. Het is al halfzes. Hand in hand lopen Gompeltje en Elzelien weer door de tuin terug naar huis. "Oma Beer is heel lief…", zegt Elzelien, "maar Tante Nel is gemeen." Gompeltje knikt: "Tante Nel is de Duivel.", zegt ie dan. "Dan is Oma Beer God.", lacht Elzelien.

Thuis is het weer heel gezellig. Papa zit uitgebreid te praten met meneer van der Ven en behalve Oudstezus is iedereen er. Er worden glaasjes gedronken en er zijn lekkere hapjes. Het lijkt wel feest. Dat komt natuurlijk ook omdat meneer van der Ven er is, maar hoe raar het ook voelt, sinds Mama weg is lijkt iedere dag wel een klein feestje. Meneer van der Ven blijft mee eten en Elzelien natuurlijk ook.
Tijdens het eten merkt Gompeltje aan Papa dat hij niet zo vrolijk meer is. Hij heeft Papa met meneer van der Ven horen praten over een 'echte scheiding', maar dat snapte Gompeltje allemaal niet zo goed.
Elzelien zit nu bij haar vader op schoot en ze pakt hem stevig beet. Gompeltje hoort meneer van der Ven zeggen: "Ik vind het goed, lieverd, maar morgenochtend sta ik hier om kwart voor negen voor de deur en dan breng ik je meteen naar school. "Gompeltje…!", roept Elzelien, "ik mag nog een nachtje blijven slapen." Jannie geeft Gompeltje een knipoog en hij wordt weer helemaal warm vanbinnen. Hij vergeet even dat Papa niet zo vrolijk is en hij kijkt heel blij. Daarna kijkt hij even naar Papa en die ziet dat: "Het is goed Droppie, geniet er maar lekker van."
Gompeltje heeft helemaal niet gemerkt dat Grotezus en z'n twee broers natuurlijk alles gehoord hebben. Grotezus zegt dan: "Gompeltje, volgens mij heeft nog nooit iemand van ons zo vroeg verkering gekregen." Gompeltje kent dat woord nog niet, maar hij snapt nu wel wat het betekent. Iedereen moet lachen en daarna vertelt Jannie dat Elzelien morgen wel naar school moet. "Vind je het niet leuk om een dagje mee te gaan?", vraagt Jannie dan. Gompeltje knijpt z'n ogen stevig dicht en schudt met z'n hoofd. "Ik ga niet naar school.", zegt ie dan heel zelfverzekerd.
Papa heeft nu al weer een paar glaasjes wijn gedronken en Gompeltje voelt dat het weer beter gaat met z'n vader. "Ik ga jullie straks nog wel het einde van het verhaal vertellen, hoor.", zegt Papa lief. Meneer van der Ven heeft het prima naar z'n zin. Elzelien zit nog steeds op z'n schoot terwijl hij met Oudstebroer een heel ingewikkeld gesprek voert, waar Gompeltje echt niks van snapt. Maar dat kan 'm niks schelen want hij is veel te blij dat Papa weer vrolijk is en dat Elzelien straks weer bij hem mag blijven slapen.

Het is zover: Meneer van der Ven is weer vertrokken maar niet voordat ie Elzelien flink geknuffeld heeft. Papa stelde nog voor dat meneer van der Ven een taxi zou nemen, want die had toch aardig wat borreltjes gedronken. Maar Elzeliens vader zei dat ie dat korte stukje naar huis best nog zelf kon rijden.

Gompeltje en Elzelien worden in bed gestopt, weer in het heerlijke bed van Oudstezus. Papa vertelt verder hoe het afloopt met Hipje en Wipje:

Eventjes later zaten ze veilig in het ruim van het schip. "We zijn net op tijd…", zei de rat, "ik hoor de motoren al draaien, dus we gaan zo varen." Het ruim lag helemaal vol met grote zakken. Hipje en Wipje waren doodmoe van het harde rennen. Ze gingen allebei lekker op zo'n zak liggen uithijgen.

De rat rook aan de zakken. "Hmmm…", sprak ie tevreden, "er zit haver in…", Hipje en Wipje hadden nog nooit van haver gehoord. "dat vind ik heel lekker, maar ik ben bang dat jullie daar niet zo van houden…" Met z'n scherpe tanden beet ie een gaatje in een van de zakken. Hij proefde de haver en gromde van goedkeuring. "Willen jullie het proberen?", vroeg ie. Hipje en Wipje namen allebei een hapje van die rare korrels." De rat keek ze heel nieuwsgierig aan: "Smaakt het een beetje, je moet het heel goed kauwen." Dat zijn ze wel gewend. "het gaat…", zei Wipje, "maar ik heb wel eens lekkerder gegeten."

Boven het geluid van de scheepsmotoren hoorden ze nu een enorme toeter. De rat wist meteen wat er aan de hand was: "We gaan varen!", riep ie blij. Ze voelden dat de boot gaat bewegen. Hipje viel bijna van een zak haver af. "Waar gaan we nu naartoe?", vroeg Wipje. "Dat weet ik ook niet…", bekende de rat, "we zullen wel zien waar het schip strandt."

"Gaan ze nu naar het strand?", wil Gompeltje weten. "Nee Droppie…", zegt Papa, "Als mensen niet weten hoe iets afloopt dan zeggen ze vaak 'we zullen wel zien waar het schip strandt." Hij moet glimlachen: "Maar misschien komen ze wel aan op een plek waar er strand is. Gompeltje vindt het spannend. Hij is nog nooit bij het strand geweest. Papa vertelt weer verder:

Het duurde niet lang meer of ze vielen alledrie in slaap.

"Wij gaan nog niet slapen, hoor…", zegt Gompeltje, "je moet nog verder vertellen." Elzelien en Jannie moeten om hem lachen. "Nee hoor, maak je niet ongerust…", zegt Papa, "vanavond vertel ik het verhaaltje af."

Die nacht ging het flink stormen op zee en het schip schokte vreselijk heen en weer. Hipje en Wipje werden er allebei misselijk van. De rat was ook wakker geworden. "Aha, ik zie het al, jullie zijn zeeziek." Hipje moest overgeven en Wipje even later ook. Dit was veel erger dat toen ze op de boomstam dreven. Ze werden helemaal duizelig. "Laten we even naar buiten gaan…", zei de rat, "de meeste mensen slapen nu, dus je hoeft niet zo bang te wezen." Buiten roken ze meteen de frisse zeelucht en dat helpt tegen de misselijkheid. Maar de storm was verschrikkelijk. Ze waaiden bijna van het dek af. De golven sloegen over de reling en alles werd nat. "Gaat het weer een beetje…?", riep de rat, "dan gaan we weer naar beneden, want dit is niks!"
Opeens zagen ze grote lichten heel dichtbij komen. Het ging heel snel en het zag er eng uit. Het was een ander schip. "Probeer je goed vast te houden!", riep de rat. Ze hoorden een enorme dreun en het schip sloeg alle kanten op. De twee schepen waren keihard tegen elkaar opgevaren. Hipje en Wipje konden zich niet langer meer vasthouden en ze gleden een heel eind over het natte dek. Gelukkig deed het geen pijn. De hele bemanning kwam weer aan boord. Hipje, Wipje en de rat vluchtten snel weer naar het ruim.

"Wat gaat er nu gebeuren?", vroeg Hipje een beetje beverig. "Ik zou het niet weten…", zei de rat, "dit heb ik ook nog nooit meegemaakt." Ze hoorden boven op het dek een enorm kabaal en geschreeuw. Darna gingen de motoren weer harder lopen. "Ik denk dat we weer door gaan varen.", zei de rat opgelucht. Hij had gelijk, het schip voer weer op volle toeren verder. Een uurtje later ging de storm liggen en konden ze nog een beetje slapen.

Toen ze wakker werden kwam het schip aan in een nieuwe haven. De toeter klonk weer heel hard. "Nu moeten we zorgen dat we weer veilig aan land komen.", zei de rat. Hipje en Wipje knikten maar, want ze zouden echt niet weten hoe dat moest.

Maar de rat had allang weer een goed idee. "Jullie konijntjes kunnen toch zo goed holletjes graven…", zei die, "nou, graaf dan maar een holletje voor ons alledrie in deze zak haver, die ik toch al open geknaagd heb. Hipje en Wipje snapten het en ze gingen meteen aan de slag. De rat keek tevreden toe. Er kwam natuurlijk een heleboel haver uit de zak en de rat zorgde ervoor dat de korrels naar beneden vielen in het ruim. Want anders zou het natuurlijk teveel opvallen dat er iets aan de hand was met die zak.
Hipje en Wipje hadden zoveel haver weg gegraven dat er genoeg ruimte was om zich met z'n drieën in de zak te verstoppen. De rat kroop als laatste in de zak en met z'n stevige tandjes klemde hij het gat weer dicht.

Het ruim ging open en meteen kwam er een grijper van een hijskraan naar binnen om alle zakken met haver uit het schip te tillen. De grijper pakte eerst een paar andere zakken, maar toen was de zak van de rat en Hipje en Wipje aan de beurt. "Hou je stil!", riep de rat en daarna zette die z'n tandjes extra stevig in het gat in de zak. Ze gingen heel hoog door de lucht, maar gelukkig konden Hipje en Wipje dat niet zien, want dat zouden ze heel erg eng gevonden hebben. De zak met haver, konijn en rat werd meteen in de bak van een vrachtauto geladen. "Nu moeten we eruit…", zei de rat, want anders krijgen we de volgende zak op onze kop."

Ze waren maar net op tijd want de volgende zak werd alweer in de vrachtauto geladen. Die werd door de hijskraan meteen boven op hun zak neergelegd en zo kon voorlopig niemand meer zien dat hun zak maar voor de helft gevuld was. Met z'n drietjes kropen ze in een veilig hoekje van de laadbak. Ze keken eventjes over de rand en toen zagen ze dat er een enorm gat zat in het schip. Er stonden twee ziekenauto's op de kade en er werden mannen met heel veel bloed op hun kleren uit het schip gedragen. Maar ze bewogen nog allebei, terwijl eentje het uitschreeuwde van de pijn. "Dat komt wel goed…", zei de rat, "ik ben zelf zo vaak gewond geraakt." Hipje en Wipje vinden het toch maar een eng gezicht.

Het is maar een kleine vrachtauto en de laadbak is vol. De chauffeur stapt in en rijdt weg. "Moesten we er niet uit?", vroeg Wipje aan de rat. "Nee hoor…", zei die zelfverzekerd, "we zien wel waar de vrachtauto strandt." Ze zagen een prachtig heuvelachtig groen landschap, maar het begon ook vreselijk te regenen. Ze kropen onder de zakken maar een beetje tegen elkaar aan. Gelukkig duurde de rit maar kort. Ze kwamen aan bij een prachtige boerderij waar heel veel paarden rondliepen. Er stonden ook mensen in mooie pakken.

"Wij gaan ook nog een keertje naar een echte boerderij, hè…", zegt Gompeltje, "en mag Elzelien dan ook mee?" Papa knikt: "Dat gaan we doen en als ik het vergeet moet je het gewoon tegen me zeggen."

De vrachtauto stopte bij de stallen van de boerderij. "Nu moeten we zien weg te komen als ze thee gaan drinken.", zei de rat. De chauffeur liep inderdaad met de mensen naar binnen. Ze sprongen snel uit de laadbak en holden de stallen in. Daar stonden prachtige paarden, maar Hipje en Wipje hadden nog nooit een paard van zo dichtbij gezien. Ze waren diep onder de indruk van die grote dieren. Paarden zijn meestal een beetje bang voor kleine dieren, maar deze doorgewinterde reizigers vonden ze wel leuk.
"Waar zijn we hier?", vroeg Wipje aan het paard waar ze het dichtste bij staan. "Weten jullie dat echt niet…?", vroeg het paard, "ach, jullie zijn zeker net met de boot aangekomen, jullie zijn nu in Engeland oftewel het land van de engelen." Het paard sprak zo netjes dat Hipje en Wipje er bijna de slappe lach van kregen. "Jullie hebben geluk…", zei het paard, "want sinds vorige week mag er hier niet meer op konijnen geschoten worden…", en daarna hinnikte die voluit: "dat heeft te maken met de vossenjacht, want als er niet genoeg konijnen zijn voor de vossen om op te eten, dan zijn er ook te weinig vossen om op te jagen." Hipje en Wipje knikten alsof ze het begrepen.

De rat lag lekker op z'n rug uit te rusten. Maar hij werd toch eventjes wakker: "Kijk uit voor die vossen hier, hoor!" Het paard was wel nieuwsgierig: "welk ras zijn jullie eigenlijk?" Hipje en Wipje wisten dat niet. "Wij komen uit het Appeltjesbomenbos.", zei Wipje terwijl ze weer met haar wimpers knipperde. Het paard keek een beetje teleurgesteld. "Ik kom van de Koninklijke stallen en ik heet 'Prince Charles de tweede.", zei die trots. Wipje begon helemaal te lonken met haar prachtige ogen en haar wimpers: "Dus u bent echt van adel." Het paard keek trots: "Ja ik ben van adel en vandaag reis ik nog af naar dat vervloekte vaste land om daar die mensen te laten zien wat ik allemaal kan." Wipje knikte heel bewonderend: "Dan bent u vast ook heel beroemd.", zei ze zo lief mogelijk. Het paard hinnikte weer en heel trots.

"Gaat u dan straks met de boot?", vroeg Hipje. "Nee, natuurlijk niet…", zei het paard een beetje verontwaardigd, "ik ga natuurlijk vliegen." Hipje snapte het eventjes niet: "Kunt u dan echt vliegen?" Het paard brieste: "Nee domme langoor, ik heb toch geen vleugels, ik ga met het vliegtuig, met Brittish Airways." De rat rekte zich uit. "Ik geloof dat ik maar weer eens opstap, het stinkt hier een beetje.", zei die verveeld. "Nee, nee…", riep Wipje, "blijf nog een poosje bij ons!."

"Wat stinkte daar dan zo?", vraagt Gompeltje. Papa kijkt hem aan: "Het stinkte niet, het stonk…", zegt ie, "de rat bedoelde niet dat het echt stonk, maar hij vond het paard een opschepper, en dan zeggen ze wel eens dat het stinkt."

"Ja zegt Hipje, we willen weer naar het Appeltjesbomenbos terug, en daar wonen nog veel meer lieve ratten." De rat bromde zachtjes. "Ik ben een zwerfrat, ik wil nergens lang wonen." Wipje gooide zich ook in de strijd: "Er wonen bij ons heel veel mooie meisjesratten en je kunt toch ook gewoon een poosje komen logeren….", ze knipperde weer eens heel liefelijk met haar wimpers. "jij bent zo slim, lieve rat, zonder jou kunnen we de weg vast niet terugvinden."

Het paard stond het allemaal aan te horen terwijl ie een paar happen Duitse haver nam. "Jullie mogen straks wel met me mee, hoor…", zei die toen, "maar dan moeten we wel een goed plan verzinnen Hipje en Wipje maken sprongetjes van plezier. "Hoera…!", riepen ze in koor, "nu moet je zeker mee ratje, je hebt vast nog nooit gevlogen." De rat zuchtte: "Vooruit dan maar, ik zal jullie helpen." Het paard vond het wel leuk: "Jullie kunnen morgen zien hoe goed ik kan springen over sloten en hoge balken."

Een paar uurtjes later kwam er een auto aangereden met een heel hoge aanhangwagen er achter. Prince Charles de Tweede werd uit de stal gehaald en hij liep zelf de aanhangwagen in. Er waren nog meer auto's aangekomen met van die wagens erachter. Nog meer paarden werden uit de stal gehaald om op reis te gaan. Het paard brieste: "Nu moeten jullie komen!" Hipje, Wipje en de rat renden zo snel als ze konden de wagen in. Er lag veel hooi op de vloer en daar verstopten ze zich in. De achterklep van de wagen werd weer dichtgemaakt en heel snel vertrokken ze naar het vliegveld. De hele reis zouden ze niets kunnen zien. Het paard kon wel naar buiten kijken maar dat was veel te hoog voor Hipje, Wipje en de rat. Al snel vielen ze alledrie in slaap.

Ze werden pas weer wakker toen het vliegtuig opsteeg. Wat een lawaai maakte dat! Het was nu helemaal donker. "Jullie moeten niet misselijk worden, hoor…", zei het paard, "ik houd niet van kots in m'n wagen." Maar toen het vliegtuig eenmaal boven in de lucht was vielen ze opnieuw weer in slaap. Het ging allemaal niet lang duren of het vliegtuig begon al weer te dalen. Ze hoorden weer een enorm lawaai en toen werden ze echt wakker. Het paard had de hele vlucht rustig gestaan.

Daarna ging het allemaal heel snel. De wagen werd weer achter een andere auto gezet en voor ze het wisten reden ze op de auto snelweg, maar waarheen…? "Het gaat niet zolang duren…", zei het paard, "ik ben hier al vaker geweest." Toch leek de weg nog best lang. Het duurde zeker anderhalf uur. Maar toen waren ze er ook. Het was een gebied met veel bos. De wagen werd opengemaakt en het paard zei dat ze eventjes moesten wachten nadat hij zelf uitgestapt was, want anders zouden de mensen hen misschien ontdekken. "Komen jullie morgen wel naar mij kijken?", vroeg het paard nog. "Natuurlijk!", riepen ze alledrie. Prince Charles hinnikte weer trots en hij verdween.

Hipje en Wipje zouden best morgen naar het paard willen gaan kijken, maar nog meer verlangden ze naar huis. Ze hadden ook ontzettend veel honger, want die haver smaakte ze maar niet. Gelukkig was er veel gras en daar waren ze dol op. De rat had z'n buikje helemaal vol van de haver van het paard.

"Ik wil nu echt naar huis…", zei Wipje, "maar hoe komen we daar?" Hipje wist dat ook niet. "Denken jullie dat je in de buurt zijn?", vroeg de rat. "Dat weten we niet…", zei Hipje, "maar het ruikt hier wel als thuis." De rat stak zijn neus in de wind. "Laat me eens aan jullie vachtje ruiken.", zei die toen, en hij deed het meteen. Hij hield weer z'n neus in de wind. "Kom maar met me mee, het is nog wel een heel eind lopen, hoor."

Ze volgden de rat de hele nacht door het bos en soms stopten ze even bij een beekje om te drinken. Ze vonden onderweg ook beukennootjes en bramen. Toen het al weer licht werd zagen ze in de verte het Appeltjesbomenbos. Hipje en Wipje begonnen te springen en dansen van geluk. "Pas op…!", riep de rat, "er loopt daar een vos!" Maar gelukkig was die vos niet op jacht. Die had vannacht z'n buikje al volgegeten.

Wie kwam daar aangevlogen? Edward de bij. "Bzzzt…", riep ie vanuit de lucht, "Hipje en Wipje, zijn jullie echt weer terug?" Ze zwaaiden naar Edward. "Ja, we komen eraan!", riepen ze. "Zal ik Woutertje roepen?", vroeg Edward vanuit de lucht. "Nee, we willen iedereen verrassen, dus vertel het nog maar niet!", riep Wipje.

Een kwartiertje later waren ze weer thuis in het Appeltjesbomenbos. Alle dieren kwamen kijken, maar ze holden meteen door naar Papa Gijs en Mama Winnie. Die moesten huilen van geluk. De andere dieren kwamen er omheen staan. Iedereen was vrolijk. Gijs en Winnie bedankten de rat. "Het wordt tijd dat ik maar weer eens verder ga.", zei de rat, maar daar kwam niks van in. "Vandaag gaan we feest vieren en jij bent onze eregast!", zei Gijs. "Vooruit dan maar…", zei de rat, "het is ook wel mooi geweest zo." En toen kwamen er drie heel erg mooie meisjesratten zich tegen hem aanknuffelen. "Ik blijf een poosje…", zei de rat, "maar niet te lang, hoor."
Wipje werd opeens heel nieuwsgierig: "Lieve rat, we trekken nu al een paar dagen met je op, maar we weten nog steeds niet hoe je heet." De rat zat al te kroelen met de meisjesratten. "wil je het echt weten"…?, vroeg ie, "ik heet gewoon Rat."
Het werd een geweldig feest in het Appeltjesbomenbos en die nacht ging iedereen heel laat slapen.

"Ik geloof dat ik nog nooit zo lang verteld heb…", zegt Papa, maar ik vond het fijn dat Elzelien het verhaaltje helemaal zou horen." Gompeltje en Elzelien knikken tevreden. Jannie geeft Papa een aai over z'n schouder.

Het licht gaat weer uit. Gompeltje kon bijna niet wachten tot het zover was. Het verhaal van Hipje en Wipje was natuurlijk prachtig, maar nu denkt ie alleen maar aan dat spannende spelletje met Elzelien. Hij is heel dapper en kruipt heel dicht tegen Elzelien aan. "Nu ben ik Hipje en dan ben jij Wipje.", zegt ie zelfverzekerd. Hij brengt z'n hand weer naar Elzeliens onderbroekje. "Hipje is nieuwsgierig hoe het daar bij Wipje voelt.", zegt ie stoer. "Nee, niet doen!", roept Elzelien. "Waarom niet?', vraagt Gompeltje verbaasd. "Omdat ik nu geen zin heb.", antwoordt Elzelien heel beslist. Gompeltje is stomverbaasd, het was toch zo'n spannend spelletje, denkt ie. Hij weet eventjes niet wat ie moet zeggen. Hij snapt het echt niet. Waarom wil ze dan bij me blijven slapen, vraagt ie zich af. Het was toch zo'n leuke dag en waarom wil Elzelien niet weer het spannende doen? "Voel je je een beetje ziek?", vraagt Gompeltje lief. "Nee, er is niks aan de hand… ik heb gewoon geen zin." is het duidelijke antwoord van Elzelien. Gompeltje legt zich er maar bij neer. "Mag ik je wel lief vasthouden?", vraagt ie dan. "Natuurlijk…", zegt Elzelien, "maar meer niet vannacht." Gompeltje legt z'n arm om Elzelien heen en dan valt ze snel in slaap.

Gompeltje blijft nog heel lang wakker omdat ie zo graag nog iets meer had gewild. Hij probeert nog over Elzeliens buikje te strelen en dan knort ze in haar slaap. Zodra hij te dicht bij haar broekje komt pakt ze al slapende z'n arm vast en stuurt die weer naar boven. Na een hele poos valt ook Gompeltje in slaap.

32

De volgende ochtend is Elzelien vroeg wakker. Gompeltje slaapt nog, maar dan voelt ie Elzeliens hand in z'n broekje. Daar wordt ie onmiddellijk wakker van. Heel zachtjes streelt ze over z'n piemeltje. "Nu heb ik wel zin.", fluistert Elzelien. Ze trekt Gompeltjes onderbroekje naar beneden en begint z'n piemeltje zomaar te kussen. "Dat is lekker, hè…", zegt ze heel zachtjes en dan kietelt ze ook nog z'n jonge balletjes, "jij bent heel lief Gompeltje." Ze stopt er even mee. "Vannacht was je boos op mij, hè." Gompeltje zit weer vol met die kriebels en hij kan alleen maar knikken en hopen dat Elzelien hem nog verder streelt. "dat snap ik wel…", zegt ze dan, "maar soms hebben meisjes geen zin." Gompeltje is blij dat Elzelien nu weer wel zin heeft en hij mag weer met z'n hand in haar broekje. Elzelien trekt hem naar zich toe.

"Als we groot zijn wordt ie stijf kun je 'm er gewoon bij mij insteken en dan is het nog spannender."

Jannie klopt op de deur. "Zijn jullie al wakker?", roept ze, "Elzelien moet straks naar school." De kriebels verdwijnen maar half bij Gompeltje. "Ja, we zijn wakker, we komen er zo aan!", roept ie terug. En dan doet ie iets heel bijzonders. Hij draait zich om in bed en kruipt naar beneden. Hij pakt Elzeliens kontje vast en geeft haar een heel lange zoen op haar kutje. Hij voelt hoe Elzelien z'n rug streelt en daardoor weet ie dat ze het fijn vindt.
Dan roept Jannie weer. Ze moeten nu echt uit bed komen, want straks staat Elzeliens vader voor de deur. Gompeltje gaat rechtop zitten en dan geeft ie Elzelien zomaar een kusje op haar mond.

"Je bent een stouterd…", zegt Elzelien.

Er is geen tijd meer voor in bad gaan of douchen. Jannie helpt ze heel snel met aankleden. Ze heeft al boterhammetjes voor Elzelien klaargemaakt omdat er ook geen tijd meer is voor een ontbijt. Het is tien over halfnegen en Elzeliens vader zal er zo wel zijn. Ze gaan nog eventjes snel buiten spelen, vlakbij de straat. Gompeltje heeft de voetbal van Grotebroer gevonden en ze gooien die zo goed en zo kwaad het kan naar elkaar toe. Dan schopt Gompeltje tegen de bal, want dat vindt ie veel leuker. Elzelien moet de bal ergens in de tuin weer opzoeken, maar dan wordt ze ook stoer. Ze geeft de bal net zo'n harde schop terug. Gompeltje probeert de bal te vangen, maar dat lukt hem niet.
Dan ziet ie de auto van meneer van der Ven, die aan de overkant van de weg parkeert. Gompeltje geeft een enorme schop tegen de bal omdat ie het grappig vindt om de auto van meneer van der Ven te raken. Elzelien holt er hard achteraan, en dan… dan komt er een andere auto aangereden met piepende banden van het remmen, maar Elzelien knalt er bovenop. Gompeltje ziet haar door de lucht vliegen en daarna keihard op straat neervallen. Meneer van der Ven staat meteen naast z'n auto, Jannie komt uit huis gerend en Papa rent er in z'n pyjama achteraan.
Gompeltje is het eerst bij Elzelien en hij ziet dat haar hoofd bloedt. Zelfs haar mooie golvende haar is rood. Ze is helemaal slap en ze zegt niks meer. Gompeltje kan niet anders dan vreselijk huilen en Elzelien met haar bebloede hoofd vasthouden. Jannie houdt hem vast, meneer van der Ven zit ook te huilen bij zijn dochtertje. Iedereen uit de buurt komt kijken.
De meneer van de auto, die tegen Elzelien opgebotst is, is helemaal in de war. Vijf minuten later is de ziekenauto er, maar het leek wel vijf uur te duren. De politie komt er ook aan. Behendig wordt Elzelien op een brancard gelegd en daarna in de auto geschoven. Gompeltje wil mee, maar dat vinden Papa en Jannie geen goed idee. De ziekenauto rijdt heel hard met loeiende sirene weg en Gompeltje rent er nog een eind achteraan.
Meneer van der Ven stapt snel in z'n auto om ook naar het ziekenhuis te gaan. Niemand weet hoe het met Elzelien zal aflopen. De Politie ondervraagt de meneer van die auto over hoe hard hij wel niet gereden heeft. De agenten meten ook de remsporen op, want daaraan kunnen ze ook zien wat de snelheid van de auto was voordat het ongeluk gebeurde. De meneer kan nog helemaal niet praten. Hij stottert maar een beetje.

Gompeltje zeurt de uren daarna Papa en Jannie helemaal gek. Hij wil naar Elzelien toe in het ziekenhuis. Hij wil weten hoe het met haar gaat. Papa en Jannie vinden dat ze het beter even kunnen afwachten. Gompeltje vindt dat stom, maar dan komt er vanzelf een oplossing: meneer van der Ven belt vanuit het ziekenhuis en hij vertelt Papa dat het heel ernstig is. Hij zal een taxi sturen, want hij vindt het voor Elzelien en voor hemzelf belangrijk als ze erbij zijn. Nu krijgt Gompeltje toch zijn zin.

Ze staan met z'n drieën al bij de straat om op de taxi te wachten. Gompeltje heeft zijn allerliefste beertje meegenomen voor Elzelien. Poeppoe heet het beertje, maar vanaf nu heet ze Elzelien.
Daar is de taxi al. Gompeltje heeft nog nooit in een taxi gezeten. Het is spannend en eventjes vergeet ie hoe erg het is met Elzelien. Maar dat gaat snel over, want de weg naar het ziekenhuis is best lang. Gompeltje bedenkt dat Elzelien in de ziekenauto ook zolang heeft moeten rijden voordat ze echt geholpen werd, maar die ging natuurlijk veel sneller met z'n sirene en zwaailichten.

Eindelijk zijn ze bij het ziekenhuis. Meneer van der Ven staat al op ze te wachten. Hij betaalt de taxichauffeur en zegt dan dat ze net zo goed buiten kunnen blijven wachten. Voor het eerst ziet Gompeltje meneer van der Ven een sigaret opsteken. Elzelien wordt nu geopereerd en het is afwachten geblazen of ze na de operatie nog zal leven. Papa steekt maar een sigaartje op. Het wordt wachten, wachten, wachten.

Het duurt uren, lijkt het wel. Maar dan komt er een dokter naar buiten met een bezweet voorhoofd. "U kunt haar nu zien…", zegt ie, "maar niet allemaal tegelijk." Ze besluiten dat meneer van de Ven en Gompeltje als eersten naar Elzelien mogen. De dokter fluistert nog wat met meneer van der Ven. Daarna loopt ie weer weg en een verpleegster neemt hen mee. Gompeltje hoort meneer van de Ven tegen Papa en Jannie zeggen dat de dokter nog steeds niet weet of Elzelien zal blijven leven.

Ze lopen heel erg lange gangen door achter de verpleegster aan. Hier en daar kan Gompeltje de ziekenzalen inkijken. Hij ziet de gekste dingen: een vrouw, die haar been in het gips heeft en dat been hangt aan een ketting omhoog. Zo ligt ze in bed. Hij ziet een man, die aan alle kanten slangetjes aan z'n lijf heeft en Gompeltje hoopt dat lieve Elzelien dat niet zal hebben. Eventjes later lopen ze langs een wachtruimte en daar zit een man met z'n hele hoofd in het verband. Het lijkt wel een bijennest. Er zitten wel gaatjes in voor z'n ogen en z'n mond. Die man heeft een keurig pak aan met stropdas. Zodra ze er voorbij zijn krijgt Gompeltje ontzettend de slappe lach. Het houdt niet meer op, de tranen lopen over z'n wangen van het lachen. Zo kan ie toch niet bij Elzelien op bezoek gaan, denkt ie, maar de slappe lach houdt niet meer op.
De verpleegster zegt tegen Papa dat zoiets wel vaker gebeurt als mensen, of ze nu groot of klein zijn, een verschrikkelijk ongeluk hebben meegemaakt. Ze ziet een dokter lopen en vraagt hem om een pilletje voor Gompeltje. Ze vertelt hem wat er vanochtend gebeurd is. De dokter kijkt naar hem. Gompeltje moet nu afwisselend vreselijk lachen maar ook ontzettend huilen. Voordat ie het weet ligt ie op een bank en krijgt ie een spuitje in z'n bil. Daar schrikt Gompeltje zo van dat ie opeens stopt met huilen en lachen. Een paar minuten daarna wordt ie heel rustig, maar gelukkig valt Gompeltje niet in slaap zoals toen bij de dokter nadat ie dat snoepje in z'n luchtpijp geslikt had.

Gompeltje wordt in een rolstoel gehesen en de verpleegster duwt hem verder naar de kamer waar Elzelien ligt. "Je benen zijn heel slap geworden van die prik…", zegt de verpleegster, "en dan zou je zomaar van de trap kunnen vallen." Ze heeft een lieve stem en ze blijft maar praten tegen Gompeltje. Ze vertelt dat ie niet moet schrikken van hoe Elzelien er nu uitziet. Gompeltje kan daarna maar het beste thuis een poosje gaan slapen. Daar denkt Gompeltje heel anders over, want hij wil naast Elzelien gaan liggen en haar vasthouden tot ze weer beter is. Maar dat zegt ie niet tegen die lieve verpleegster.

Eindelijk zijn ze er. Meneer van der Ven is zenuwachtig en Papa slaat z'n arm om hem heen. Papa zegt ook dat het zo stom geweest is om de twee kinderen samen bij de straat te laten spelen zonder dat hij of Jannie erbij waren. Jannie zegt dat het helemaal haar schuld is, omdat Papa nog in bed lag en zij beter op de kinderen had moeten passen. Meneer van der Ven wil dat allemaal niet horen: "Zo gaat het nu eenmaal in het leven…", zegt ie, "wat gebeurd is is gebeurd en ik weet hoe lief jullie voor Elzelien zijn."

De verpleegster doet de deur open. "Niet schrikken, hoor.", zegt ze nog. Elzelien ligt op bed met slangetjes in haar neus. Haar buik ligt bloot. Diezelfde buik, die Gompeltje vanochtend nog gestreeld heeft, daar zit nu heel veel verband op. Haar hoofd zit vanboven onder het verband en ze is helemaal kaal geschoren.Ze heeft twee benen in het gips en het lijkt of ze slaapt. Er komt een andere dokter bij. "Ze is nog niet bijgekomen uit de narcose…", zegt ie, "we hopen dat ze het haalt, maar we weten het niet zeker."
Meneer van der Ven kust Elzelien op haar wang, maar ze reageert niet. Gompeltje legt Poe-poe, het beertje. tegen haar aan en zegt: "dit beertje is voor jou en nu heet ze Elzelien." Z'n vriendinnetje lijkt het niet te horen, maar toch aait ze eventjes over het beertje.

Ze gaan maar weer. Papa en Jannie lopen ook nog even de kamer binnen en geven allebei Elzelien een kusje. Als ze allemaal weer op de gang staan zegt de dokter: "Over twee dagen hopen we meer te weten, maar bereidt u zich voor op het ergste."

Een poosje later staan ze weer buiten. Tegenover het ziekenhuis staat nog een gebouw van wel zes verdiepingen hoog. Achter het raam van een kamer op de bovenste verdieping ziet Gompeltje opeens Mama staan. "Mama…!", "Mama…", roept ie. Hij zwaait naar z'n moeder. Jannie en Papa zien haar nu ook. Ze heeft een lange nachtjapon aan en staat maar naar buiten te turen. Gompeltje roept nog een keer, maar Mama zwaait niet terug.

EINDE DEEL 1